Elke promotieplechtigheid onderstreept weer dat de universiteit een heel hiërarchische organisatie is, stelt hoogleraar Martijn Wieling. Dat moet anders kunnen, denkt hij.
In korte tijd heb ik drie promoties bij onze universiteit van nabij mee mogen maken. Twee als promotor en een derde als lid van de lees- en promotiecommissie. Terwijl de promotieplechtigheid een indrukwekkende rituele afsluitende ceremonie is die een speciale glans geeft aan de prestatie van de promovendus, bekroop me iedere keer weer een heel ongemakkelijk gevoel.
De ceremonie onderstreept namelijk keer op keer de zeer hiërarchische organisatie van de universiteit. De copromotor zonder versus de promotor met ius promovendi en toga. De highly learned hoogleraar ten opzichte van de very learned niet-hoogleraar.
Aangezien niet-hoogleraren in een promotiecommissie slechts worden gezien als deskundigen zonder stemrecht, kan de enigszins absurde (en heel ongemakkelijke) situatie ontstaan dat diegene met de meeste kennis van het proefschriftonderwerp niet mee mag stemmen over het al dan niet toekennen van een cum laude beoordeling, terwijl een hoogleraar met veel minder kennis van het onderwerp dat wel mag.
Bij de Nederlandse universiteiten, en ook onze Groningse, tel je wetenschappelijk derhalve alleen voor vol mee als je hoogleraar bent. Het is dan ook geen wonder dat velen de ambitie hebben om die positie te bereiken, ook als ze geen interesse hebben in de bijkomende (management)taken die daarbij horen.
Bij de Nederlandse universiteiten tel je wetenschappelijk alleen voor vol mee als je hoogleraar bent
Vaak wordt de positie volgens mij niet zozeer geambieerd om de werkzaamheden die erbij horen, maar juist om het ‘ik-sta-aan-de-top-van-mijn-veldsignaal’ dat het geeft aan de buitenwereld. Helaas zitten we in een situatie met (financiële mogelijkheden voor slechts) een beperkt aantal hoogleraarsposities. Niet iedereen die aan de criteria voldoet, zal daardoor deze positie kunnen bereiken.
Zou dit niet anders kunnen?
Stel nou dat we – net zoals bij onze zuiderburen – geen duidelijk naar buiten gericht onderscheid meer maken tussen ud’s, uhd’s en hoogleraren. We geven iedereen met een vaste aanstelling als ud, uhd of hoogleraar de titel ‘professor’, en geven hen via ons universitaire promotiereglement het recht (ius) promovendi te promoveren (met indien nodig een ervaren promotor ernaast) en het recht de toga te dragen.
Wat zou het gevolg zijn?
Ten eerste wordt de promotieceremonie een stuk inclusiever, met alle experts in toga, dagelijks begeleiders die nu wel hun eigen promovendi mogen promoveren, en geen ongemakkelijke stemmingsronde meer in de bijeenkomst van de promotiecommissie.
Wat blijft er dan nog over van het onderscheid tussen universitair (hoofd)docent en hoogleraar? Heel eenvoudig, dat is de hoeveelheid verantwoordelijkheid die men bereid is te nemen.
Mijn voorspelling is dat in deze situatie veel meer wetenschappers content zullen zijn in een positie als universitair docent
Van een universitair hoofddocent mag verwacht worden dat deze bijvoorbeeld opleidingscoördinator zal zijn, deel zal uitmaken van een clusterbestuur, of examencommissie en leidinggeeft aan universitair docenten. Een hoogleraar geeft op zijn of haar beurt leiding aan universitair hoofddocenten, een clusterbestuur, en facultaire of universitaire commissies.
De bereidheid (en geschiktheid) voor het nemen van meer verantwoordelijkheid hangt dan direct samen met de functie en een hoger salaris. Mijn voorspelling is dat in deze situatie veel meer wetenschappers content zullen zijn in een positie als universitair docent met minder verantwoordelijkheid, maar meer tijd voor het zelf uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek.
De positie reflecteert dan immers niet meer zozeer de wetenschappelijke statuur (‘Iedereen Professor!’) als wel de verantwoordelijkheid die men wenst te nemen in de organisatie.
Een meer inclusieve toga, zou het niet prachtig zijn?
Martijn Wieling is bijzonder hoogleraar Nedersaksische en Groningse Taal en Cultuur en universitair hoofddocent informatiekunde