Dit jaar is het vijftig jaar geleden dat de Culturele Revolutie (1966-1976) begon, een schrikbewind dat het leven in Chinese steden ernstig ontwrichtte. Scholen werden gesloten en de Rode Garde voerde oorlog tegen universiteitsdocenten en intellectuelen van wie men dacht dat ze oude, anti-revolutionaire waarden aanhingen.
Beroemde Chinese dissidenten verklaren dat intellectuelen tegenwoordig niet meer geëxecuteerd worden om hun dissidentie. Diezelfde dissidenten verklaren ook dat er nog altijd grote aantallen gewone burgers worden opgesloten en eventueel ‘heropvoeding door middel van arbeid’ moeten ondergaan. Een van hen is Ming Zhao, een promovendus computerwetenschappen aan Trinity College, Dublin, tijdens mijn studietijd daar. Bij een bezoek aan zijn thuisland werd hij gearresteerd, omdat hij lid was van de Boeddhistische Falun Gong-beweging. Hij zat twee jaar in de gevangenis. Hij vertelde hoe hij in elkaar geslagen werd, niet mocht slapen en elektrische schokken kreeg toegediend. De grootste bedreiging die Falun Gong voor de Chinese overheid vormde, was massale meditatie.
China dient als goede case-study om de hedendaagse censuur te bespreken: het land blijft up-to-date en neemt technologische vooruitgang serieus. Het is niet verrassend dat China Daily (een officiële krant) dit jaar meldde dat het ontwerp voor verbeteringen van het nationale beveiligingssysteem censuur zou aanscherpen en dat cyberspace strenger in de gaten gehouden zou worden om ‘infiltratie en ondermijning door vijanden, evenals andere activiteiten die te maken hebben met terrorisme, separatisme en religieus extremisme te voorkomen en aan te pakken’. Nieuwe wetgeving eist dat mensen zich met hun echte naam registreren voor apps en online games, en dat gebruikersgegevens twee maanden bewaard worden. VPN’s (Virtual Private Networks) die worden gebruikt door mensen die het gezag van hun overheid willen omzeilen, worden afgesloten (bron: Index on Censorship – link voor RUG-gebruikers).
Daarnaast is er ook lekker ouderwetse censuur van boeken, waarbij de staat uitgevers onder druk zet. In 2015 kwam er een verbod op televisiedrama’s die ‘abnormale seksuele relaties en gedrag, zoals incest, homoseksuele relaties, seksuele perversie, seksuele aanranding en seksueel misbruik’ vertonen (CNN-artikel). In China moeten mensen creatief te werk gaan om het nieuws te kunnen lezen. Van de 668 miljoen Chinese internetgebruikers maken degenen die censuur willen ontwijken gebruik van codes, lezen tussen de regels door en gebruiken sociale media (maar niet Facebook, Twitter of YouTube), software en elektronische communicatiesystemen waar de niet-ingewijden van staan te kijken (New York Times-video van de ‘Great Firewall’).
In juli 2016 meldde New York Times dat het wetenschappelijke tijdschrift Yanhuang Chunqiu (‘Chinese Annalen’) en haar hele redactie was opgedoekt. De 92-jarige oprichter en uitgever werd ontslagen. Tijdens de Culturele Revolutie was hij zijn baan als nieuwsredacteur kwijtgeraakt: ’Ik was op kantoor toen de rebellen kwamen… Ze zeiden dat ik een kapitalistische profiteur en een contrarevolutionair was. Ze zeiden dat zij nu aan de macht waren. En dat ik moest vertrekken.’ Het was een traumatische tijd en het is dus niet verwonderlijk dat een oude man terugdenkt aan zo’n historisch moment, al is het incident bij het tijdschrift eerder een echo dan een herhaling van het verleden.
Het normale leven in China gaat niet gebukt onder universele chaos en de economie van het land groeit. Dit heeft als resultaat dat buitenlandse universiteiten zich vestigen in China. Een daarvan zal onze eigen branchcampus in Yantai worden. Het moet een oase van rust vormen, midden in een land dat vele malen groter is dan Europa. De universiteit garandeert dat ‘als academische vrijheid niet gewaarborgd kan worden, de plannen niet doorgaan.’
Het Amerikaanse Government Accountability Office (GAO), een onpartijdig orgaan dat het Amerikaanse Congres adviseert, bracht in augustus een rapport uit over academische vrijheid en Amerikaanse universiteitscampussen in China. Daarin staat: ‘Faculteitsleden, studenten en bestuurders die we interviewden, gaven allemaal aan dat er academische vrijheid was bij de Amerikaanse universiteiten in China, maar ze zeiden ook dat internetcensuur, zelfcensuur en andere factoren wel belemmerend werken.’ Het internet was natuurlijk een bron van onenigheid. Zeven van de twaalf Amerikaanse universiteiten meldden dat hun internettoegang beperkt werd. De andere vijf gebruikten VPN’s. Bij een van hen ‘moet de universiteit van de Chinese overheid de gegevens over het internetgebruik van faculteitsleden, studenten en medewerkers achterhalen en enkele maanden bewaren – inclusief de websites die faculteitsleden en medewerkers bezoeken.’ De bestuurder voegde eraan toe dat tot nu toe geen enkele Chinese overheidsfunctionaris om deze gegevens had gevraagd.
De GAO keek ook naar bibliotheken. Ze waren duidelijk meer ambtenaars dan moderne bibliothecarissen, en telden letterlijk elk boek – met name de boeken die op de openbare planken lagen: ‘Bestuurders van beide universiteiten zeiden dat Chinese overheidsfunctionarissen nooit een boek uit de bibliotheek verwijderd hadden, al merkte een van hen op dat Chinese douanebeambtes in het verleden wel eens boeken in beslag namen die bestemd waren voor de bibliotheek. Ter compensatie namen faculteitsleden die vanuit de Verenigde Staten naar China reisden, zelf boeken voor de bibliotheek mee.’
Maar boeken in je eigen bagage meenemen is geen garantie dat ze ook in de bibliotheek terechtkomen. Met uitzondering van diplomaten moeten buitenlandse studenten en medewerkers zich gewoon aan de wetten van het land houden, en net als op Schiphol wordt bagage op Chinese vliegvelden ook onderzocht. Dit was niet alleen hinderlijk, maar de hoogleraren kregen er ook andere problemen mee: ‘Een bestuurder bij een universiteit vertelde ons dat hij ervan uitgaat dat er Chinese studenten en faculteitsleden bij de instelling werken die de overheid of de Communistische Partij informeren over de activiteiten van andere Chinese studenten.’
De GAO impliceerde dat universiteiten met Chinese partners onder strenger beheer staan: twee weigerden zelfs een bezoek van de GAO (ze gaven dus niets om buitenlandse meningen!) en een aantal anderen legde de vrijheid van meningsuiting over godsdienst aan banden of ontmoedigde openbare evenementen. Er bestaat misschien ook wel een verband tussen de soort vrijheid bij instellingen die ontworpen zijn voor Amerikaanse studenten en instellingen die voornamelijk bedoeld zijn voor Chinese studenten. Een maatstaf die de GAO gebruikte, was het aantal boeken dat over de Culturele Revolutie ging. Deze gebeurtenis is zelfs een halve eeuw verder nog altijd fascinerend verontrustend.
John Flood is universitair docent Engelse literatuur aan de RUG.