Minister Dijkgraaf van Onderwijs zette onlangs een streep door het experiment beurspromovendi. Terecht, vindt columnist Casper Albers, want gelijke monniken gelijke kappen. Maar, zo waarschuwt hij, een nieuwe ‘dit-is-niet-eerlijk’-discussie ligt al weer op de loer.
Volgens de Van Dale is een experiment een ‘proefneming om nieuwe werkwijzen [..] te proberen, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs’. In 2016 is het experiment promotiestudenten ingevoerd. De minister heeft het nu afgeschaft: in 2024 keren we terug naar het oude normaal.
Promotiestudenten reageerden extatisch op het nieuws, in hun ogen was het experiment haast inhumaan. Promovendi als student in plaats van werknemer zien, hoe durf je?
Nu hebben promovendi in bijna alle landen van de wereld een studentenstatus, zonder dat dit massaal mensonterende omstandigheden oplevert. In Groningen nemen we ook geregeld iemand aan die als promotiestudent in het buitenland gepromoveerd is, dus zo’n studentendiploma is blijkbaar ook gewoon wat waard.
Het probleem blijkt niet zozeer in de studentenstatus te liggen, maar in de beloning. Die zou te laag zijn. Maar promotiestudenten krijgen nu een ruim hogere beloning dan werknemerpromovendi twintig jaar geleden (ook na inflatiecorrectie), dus ook daar ligt de kern van het probleem niet.
Geef een kind een marshmallow en het is blij. Geef het kind ernaast twee en de blijdschap slaat om
Die ligt in de ongelijkheid: als je kamergenoot voor (nagenoeg) hetzelfde werk meer geld krijgt dan jij, voelt dat extreem oneerlijk. Je kan dan wel ‘dit wist je toen je het contract tekende’ zeggen, maar emoties trekken zich niet veel aan van dergelijke argumenten.
Dat gevoel van oneerlijkheid is terecht. Het is niet voor niks dat de KNVB besloten heeft de premies bij het Nederlands elftal gelijk te trekken voor mannen en vrouwen. Dat dit zou gebeuren, had elke sociaalwetenschapper je kunnen vertellen. Geef een kind een marshmallow en het kind is blij. Geef vervolgens het kind ernaast twee marshmellows en de blijdschap slaat om.
Dat er enige ongelijkheid gedurende het experiment zou zijn, was onvermijdelijk. We hebben met de Universiteitsraad ondanks dit punt destijds toch ingestemd met de deelname: de voordelen wogen op tegen dit tijdelijke nadeel. Maar vier jaar later was dit punt voor ons ook de reden om te adviseren niet voor nog een ronde deel te nemen, zeker niet onder de noemer experiment.
We hadden inmiddels wel geleerd wat er te leren viel en we hadden ook goed zicht op waar de scherpe randjes zaten die er nog af moesten. Ons advies was dan ook: laat Den Haag nu maar de knoop doorhakken. Of iedereen promotiestudent (zonder die scherpe randjes), of niemand, maar klaar met de ongelijkheid.
Of iedereen promotiestudent of niemand, maar klaar met de ongelijkheid
Het college van bestuur van de RUG zette toch door: nog meer promotieplekken was te aantrekkelijk. De onvrede en het tegengeluid groeiden, en toen kwam het deksel op de neus.
Het grote voordeel van het experiment was meer promotieplaatsen, iets waar studenten, academici en het bedrijfsleven op zaten te wachten. Dat gaat nu niet door.
Maar zoals vaker iets niet linksom lukt, komt het wel rechtsom. Minister Dijkgraaf heeft ambitieuze plannen naar de Kamer gestuurd, waaronder ‘starting grants’ voor nieuwe universitair docenten. Daarmee wordt het aantal promotieplaatsen toch vergroot.
Het levert echter wel weer een nieuwe ongelijkheid op. Nieuwe docenten krijgen straks elk een zak geld met drie ton, terwijl reeds aanstelde docenten dat niet krijgen. Hoewel het promotie-experiment nu afgerond is, is de ‘dit-is-niet-eerlijk’-discussie weer terug bij af.
CASPER ALBERS