Ik had eerst geen idee wat ik me daar bij moest voorstellen, maar dat blijkt juist het probleem, en om dat aan te pakken, kwam Van Haersma Buma met het voorstel om op school het zingen van het Wilhelmus verplicht te stellen. Buma’s vader was jarenlang burgemeester van het provinciestadje waar ik opgroeide en dat schept een band, maar hier raakte hij me toch even kwijt. Voorstanders verwijzen graag naar de Verenigde Staten, waar het zingen van het volkslied en het eren van de vlag nogal een dingetje is. Maar goed, dat is het vrije wapenbezit ook en daar hoor je Buma dan weer niet over.
Wat ik me ook afvroeg is of Buma het ook iets voor de universiteit zou vinden. Ik kreeg een schrikbeeld waarin we ons iedere maandagochtend (verplicht) verzamelen voor het academiegebouw, waar Poppema dan onder luid gezang van duizenden de driekleur hijst. Omdat we een echte internationale universiteit willen zijn, zingen we het Wilhelmus natuurlijk in het Engels (William of Orange am I of German Blood). In Yantai zal een en ander, onder druk van de Chinese overheid, maar verder geheel vrijwillig, in het Chinees plaatsvinden: 我的德国血统的威廉默斯范拿骚.
Identiteit dus. Ik dacht altijd dat het iets was waar alleen psychologen zich mee bezighielden. In de jaren zestig was het de psychoanalyticus Erik Erikson die het begrip identiteit introduceerde om aan te geven hoe adolescenten er achter moeten zien te komen wie ze zijn als persoon. Dat gaat volgens hem gepaard met veel psychologische turbulentie – hij sprak van een crisis – maar als het goed is, lost die zich op in een min of meer stabiele identiteit.
Erikson definieert identiteit als ‘het gevoel dezelfde persoon te zijn’. Wie dat stadium heeft bereikt, hoeft zich er niet meer voortdurend het hoofd over te breken, zoals je s’ochtends bij een blik in de spiegel ook niet steeds verrast bent jezelf te zien. Pas als je daar aan begint te twijfelen, heb je een probleem: een identiteitscrisis. Iemand verplichten zichzelf te zijn, is dan het laatste wat je moet doen (en ook een onmogelijke opdracht).
Ze zitten dus in een crisis, dat beoogde kabinet, al voor ze goed en wel zijn begonnen. Die crisis heeft zich verder verdiept nu ze schoolkinderen ook nog willen verplichten tenminste één keer het Rijksmuseum te bezoeken om de Nachtwacht te bekijken. Niets ten kwade van de Nachtwacht, maar is er een soort kritische leeftijd waarop je die gezien moet hebben en moet dat dan verplicht?
Zelf heb ik de Nachtwacht pas op mijn achttiende gezien en wellicht dat daardoor de ontwikkeling van mijn nationale identiteit niet tot volle wasdom is gekomen. Daar staat tegenover dat ik op de lagere school wel een schoolreisje naar Den Haag heb gemaakt. We bezochten eerst het Vredespaleis en vervolgens het Panorama van Mesdag, het 360 graden schilderij, dat je in een koepel, vanaf een denkbeeldige duintop het uitzicht geeft op het negentiende-eeuwse Scheveningen en strand. Dat er echt zand lag in de koepel, vonden we misschien nog wel het meest bijzonder.
Het regende de hele dag, dat herinner ik me nog. Niettemin stopte de bus op de terugreis in Schoorl, waar wij ‘er even uit mochten’ en als gekken op blote voeten van een hoge duin afrenden. Natuurlijk vielen we om, maar dat was juist de bedoeling. Daarna kletsnat en met de sokken vol zand de bus weer in, waar we tot ver voorbij de Afsluitdijk liedjes zongen die zich op de grens van het betamelijke bewogen, maar de meester was kennelijk in een coulante bui (mogelijk een bijwerking van het Vredespaleis).
Van mij hoeft het niet, dat verplichte Nachtwachtbezoek. Maar als het niet anders kan op de terugweg dan misschien toch even langs Schoorl?
Maar dat moet natuurlijk niet.