In Groningen bouwen studenten gemiddeld een hogere studieschuld op dan in andere Nederlandse studiesteden. Een gemiddelde Groningse schuld bedraagt net geen 25.000 euro.
Dat concludeert het Centraal Planbureau (CPB) in het rapport Een betere kijk op studieschulden. Na Groningen volgt Amsterdam, waar een gemiddelde studieschuld tegen de 23.000 euro ligt.
Als mogelijke verklaring voor de hogere Groningse studieschuld noemt het rapport ‘het aandeel studenten dat uitwonend is’. Sinds de invoering van het leenstelsel in studiejaar 2015/2016 is de gemiddelde schuld van studenten sowieso flink gestegen. Voor universitaire studenten is dat gemiddeld 11.000 euro en voor hbo’ers 7.800 euro.
Waar je woont, welke studie je volgt en hoeveel geld je ouders hebben, zijn factoren die volgens het CPB allemaal invloed hebben op hoe hoog je studieschuld uiteindelijk zal zijn.
Arme studenten lenen meer
Hoe meer je ouders verdienen, hoe lager je studieschuld waarschijnlijk is. Studenten uit de armste gezinnen die hun diploma halen, lenen al gauw zo’n 8.600 euro meer dan die uit de rijkste. Arme studenten die hun diploma niet halen – wat bij deze groep relatief vaker gebeurt – lenen al gauw 10.000 euro meer dan rijke studenten die afhaken.
Studenten in de taalwetenschappen, geschiedenis of kunst lenen volgens het CPB gemiddeld het meest. Hun gemiddelde schuld komt net boven de 20.000 euro uit. Ze worden gevolgd door studenten natuurwetenschappen, wiskunde en informatica, die gemiddeld een schuld van zo’n 18.000 euro hebben.
Gevolgen onduidelijk
Wat voor gevolgen een studieschuld en de hoogte ervan heeft op de toekomst van studenten, is nog allesbehalve duidelijk. Het meeste onderzoek daarnaar komt uit de Verenigde Staten, waar de socio-economische situatie heel anders is dan in Nederland. Daarom kan het CPB die verklaringen niet zomaar naar Nederland vertalen.
Wat ook niet helpt, is dat sommige onderzoeken elkaar tegenspreken. Zo zijn er onderzoekers die zeggen dat een studieschuld tegenwerkt voor wie een huis probeert te kopen, terwijl andere onderzoekers het tegenovergestelde zeggen.