Columnist Gerrit Breeuwsma doet niet aan voorspellingen, dus ook niet aan voorspellingen over het nieuwe kabinet. ‘In wijsheid is veel verdriet.’
‘Als ik iets weet, kan ik iets voorspellen; kan ik niets voorspellen, dan weet ik niets’, aldus de omineuze woorden van Adriaan de Groot in zijn befaamde boek Methodologie uit 1961.
Het zegt u mogelijk niets, maar als u ooit een Cito-toets heeft gemaakt, en dat is niet onwaarschijnlijk, dan kent u hem beter dan u denkt: De Groot was de grondlegger van deze toets. Terugdenkend aan die tijd, mag u hem desgewenst nu even een kort moment prijzen dan wel vervloeken.
Onder psychologen berust zijn faam vooral op zijn methodologieboek, dat een status heeft, of eigenlijk had, die lijkt op wat de Bijbel is voor theologen. Hele generaties psychologen roemden het als misschien wel het belangrijkste boek dat de Nederlandse psychologie ooit heeft voortgebracht en vonden dat iedereen – nou ja, alle psychologen – het zou moeten lezen.
Zelf sta ik er wat ambivalent in. Ik wil niets afdoen aan de statuur van De Groot, maar tegelijkertijd vind ik het tekenend voor de psychologie dat juist een methodologieboek zo hoog aangeslagen wordt.
Soms denk ik dat theologie qua temperament beter bij me had gepast
Discussies tussen psychologen gaan wat mij betreft te vaak over de methodologie en daarmee is menig interessante vraag in de kiem gesmoord. Ook komt het nogal eens voor dat ik in een artikel onder het kopje methodologie wegdommel en afhaak. Ik zoek mijn heil dan ook regelmatig buiten de psychologie.
Het is jammer dat ik niks geloof, maar soms denk ik dat theologie qua temperament beter bij me had gepast. Maar met die wijsheid schiet je niets op.
Misschien komt het ook wel omdat ik het niet zo heb op voorspellingen. Ik bak er ook niet veel van; in plaats van de blik te richten op de toekomst, ben ik meer een terugkijker. Liever een dikke negentiende-eeuwse roman dan sciencefiction. Liever Dickensiaanse ellende in een propvolle industriestad, dan een dystopische roman over een angstaanjagende toekomst.
Over dystopie gesproken. Van het beoogde kabinet Schoof durf ik me amper een voorstelling te maken wat we daarvan mogen verwachten. Mijn staat van ontkenning is trouwens zo groot dat ik nog steeds denk dat het er niet eens gaat komen. Wilders mikt op nieuwe verkiezingen in de hoop dat de PVV dan nog groter uit de bus komt, terwijl Yeşilgöz en Omtzigt zich nu al lijken in te dekken door niet te enthousiast te doen. Dat scenario.
Er komt een dag komt waarop we ons afvragen hoe we het ooit zover hebben laten komen
We gaan het kabinet op zijn daden beoordelen, zeggen de pragmatici, voor het gemak vergetend dat de hele aanloop tot dit beoogde kabinet al een bonte verzameling van onverkwikkelijkheden is geweest.
De enige manier waarop ik er – vooruitkijkend – over kan nadenken, is vanuit de hoop (helaas veel minder de verwachting) dat er ooit een dag komt waarop we ons met het schaamrood op de kaken afvragen hoe we het ooit zover hebben laten komen.
Maar goed, ik durf mij niet aan voorspellingen over te geven en volgens De Groot weet ik dan niets. Dat is misschien maar beter ook, ‘want’ zoals Prediker 1:16 schrijft: ‘In wijsheid is veel verdriet; en die wetenschap vermeerdert, vermeerdert smart’. Mooi gezegd. Jammer, dat ik niets geloof.
Onlangs was ik op een symposium over Het erfgoed van de Nederlandse gedragswetenschappen: van het verleden naar heden en toekomst (tja) en daar werd ik tijdens de borrel aangeschoten door een jongedame (oké, ook een beetje door de borrel) die mij herkende als columnist.
‘U gaat er binnenkort toch mee ophouden?’ vroeg ze, waarbij ik niet helemaal kon inschatten of ze dat goed of slecht nieuws vond. Ik zei maar dat ik volgend jaar gewoon weer terugkom als columnist.
Voor zover ik weet tenminste.
GERRIT BREEUWSMA