Stemmen
Dat een mens zichzelf nooit helemaal begrijpt, is mij zelden duidelijker geworden dan toen ik een blauwe maandag dacht dat ik best eens geschikt zou kunnen zijn voor de politiek. Een verzachtende omstandigheid is wellicht dat ik pas achttien jaar oud was. Net stemgerechtigd en ervan overtuigd dat mijn stem misschien niet het maar dan toch tenminste een verschil maakte, zou ik het volk wel door de woestijn leiden.
Ik leefde destijds ook in de stellige overtuiging – een onhebbelijkheid, ik weet het – dat ik altijd gelijk had en stak dat niet onder stoelen of banken. Eerlijk gezegd heb ik die onhebbelijkheid in de loop der jaren aardig onder controle gekregen, maar ben ik hem nooit helemaal kwijtgeraakt; net als bij een virus.
Soms, in gezelschap, als het laat wordt en ik een glas te veel op heb, steekt de gelijkhebber in mij weer de kop op. Gelukkig herkent mijn vrouw de symptomen en weet mij dan net op tijd tot kalmte te manen.
Ik ben helemaal voor vrouwen in de politiek.
Maar goed, mijn politieke carrière kreeg even vleugels toen ik werd gevraagd voorzitter te worden van een politieke partij. De regio Zuidwest-Friesland zou onder mijn hoede vallen. Daar moet u zich niet te veel bij voorstellen, want het was een klein partijtje dat onder mijn bewind alleen maar kleiner werd en uiteindelijk ook opging in een verband met andere kleine partijtjes.
Soms ben ik wel eens bang dat de teloorgang van de partij aan mij te wijten is, maar dat is natuurlijk een vorm van zelfoverschatting.
Ik herinner mij bijeenkomsten waar aan de politieke scholing van de leden moest worden gewerkt. Daar was lesmateriaal voor ontwikkeld, met veel Hegel, Marx en dialectisch materialisme. Wie kon die lessen beter geven dan de voorzitter zelf, meende ik, dus ik aan het kokkerellen met these, antithese en synthese.
Het was een klein partijtje dat onder mijn bewind alleen maar kleiner werd
Het moeten onbegrijpelijke lessen zijn geweest, maar dat is het mooie aan de Hegeliaanse filosofie. Als je denkt ‘ik snap het niet’, dan heb je het door.
Met de theorie wist ik me dus aardig te redden. Ik liep echter stuk op de praxis: de handelingen om de samenleving te veranderen.
Er kwamen verkiezingen aan en dat gaat natuurlijk niet zonder enige verkiezingspropaganda. Toen iemand op het ludieke idee kwam om op een zaterdagmiddag met bakfiets en megafoon door ons provinciestadje te toeren, kon ik me daar moeilijk aan onttrekken.
Die megafoon was niks voor mij. Stemmen prima, maar stemverheffing in het openbaar? Dat breng ik niet op. Ik was bereid de bakfiets te besturen, waarmee we richting centrum reden.
Dat viel nog niet eens mee, dat bakfietsen. Het ging het beste wanneer je flink vaart had, maar dan was remmen juist lastig.
Terwijl mijn Parteigenosse heilzame boodschappen door de megafoon toeterde, moest ik alle zeilen bijzetten om het voertuig zonder ongelukken het winkelende publiek – dat ons verder tamelijk onverschillig aanhoorde – door te manoeuvreren.
Bijna ging het fout toen de weg steil afliep en ik veel te snel op de gracht afdenderde. Nu hadden we warempel even de aandacht van het winkelende publiek, dat wel eens wilde weten hoe dit zou aflopen. Het applaudisseerde goedmoedig toen ik ternauwernood wist te voorkomen dat wij met bakfiets en al de gracht in reden.
Geen nat pak, maar toch dropen wij af. Alleen mijn politieke ambities heb ik laten varen.
Nu roept Mark Rutte ons op om te stemmen. Mee eens. Hoeft niet op de VVD, zegt hij. Vind ik ook.
Verder bij alles het tegenovergestelde doen van wat hij vindt, dan komt het misschien nog goed.
Kijk, dat is dus ook Hegel.