Moderne ouders bemoeien zich te pas en te onpas met de studie van hun kroost, constateert columnist Gerrit Breeuwsma. Zouden ze ook eens moeten doen met bangalijsten makende studentenverenigingen.
Eén van de dingen waar ik me regelmatig over verbaas, is hoe vandaag de dag veel studenten hun ouders betrekken bij de studie. Die van mij kwamen voor het eerst op de universiteit bij mijn afstuderen en dat vond ik destijds vroeg genoeg. Tegenwoordig nemen veel middelbare scholieren hun ouders mee naar de voorlichtingsdagen en thuis wordt er flink overlegd over wat de beste studiekeuze is.
Waar is de tijd gebleven dat je je als adolescent een beetje schaamde voor je ouders? Op de middelbare school probeerde ik al briefjes met een uitnodiging voor de ouderavond zogenaamd te vergeten (Magister bestond godzijdank nog niet). Totdat je moeder het bij het selecteren van de was in een broekzak vond. Als je geluk had, was de ouderavond dan al geweest.
Ik krijg de indruk dat studenten van nu al die ouderlijke betrokkenheid helemaal niet erg vinden, of sterker nog, vanzelfsprekend vinden. Bij een recente mastervoorlichting kwamen de ouders weer in groten getale mee en toen begon ik me toch af te vragen wanneer het moment komt dat onze studenten op eigen benen gaan staan.
Studenten vinden ouderlijke betrokkenheid helemaal niet erg, zelfs vanzelfsprekend
Begrijp me niet verkeerd. Ik vind het prima dat er ouders in de zaal zitten, al was het maar omdat ze mijn ironische terzijdes beter begrijpen. Bovendien lijken ze intrinsiek gemotiveerd, stellen vragen en zitten niet voortdurend op hun mobiel. Zo’n publiek wil je altijd wel in de collegezaal.
Soms gedragen ze zich echter als zaakwaarnemer van hun kinderen en zien ze overal onrecht of proberen het onderste uit de kan te halen voor hun kroost. Ze bellen namens hun kind om zich te beklagen over de hoogte van een cijfer, spannen een procedure aan bij de examencommissie of proberen een stageplek op te eisen.
Een andere variant van ouderlijke zorg kwam recentelijk naar voren bij de ophef over de bangalijsten van een Utrechtse studentenvereniging (had ook zo een Groningse vereniging kunnen zijn), waarbij verschillende ouders van de meisjes op de lijst overwegen een proces aan te spannen tegen de makers.
Goed te begrijpen, maar toch vroeg ik me af of dit voor de verontruste ouders nou de eerste keer was dat ze zich kritisch bogen over de vereniging van hun kind.
Ouders zouden ook kunnen weigeren het lidmaatschap van een vereniging te financieren
Mijn ervaring is dat veel studenten juist door hun ouders gestimuleerd worden zich aan te sluiten bij een vereniging, ook al hebben die een lange geschiedenis van ‘incidenten’ achter de rug. Soms omdat ze zelf ooit lid zijn geweest, soms omdat ze denken dat het goed is om ‘erbij te horen’.
Maar hoeveel ouders bespreken met hun studerende kinderen concreet wat je wel of niet zou moeten accepteren, hoever je meegaat in ontgroeningsrituelen, het opstellen van bangalijsten, wat je kunt doen als je getuige bent van praktijken die je als individu eigenlijk afkeurt?
Misschien moeten ouders en studerende kinderen – dochters en zonen – het überhaupt eens hebben over de wenselijkheid van het lidmaatschap van bepaalde studentenverenigingen. Nu is het vaak de universiteit die dreigt met het stopzetten van de financiering van een vereniging met een slechte reputatie, maar ouders zouden ook kunnen weigeren het lidmaatschap (verder) te financieren.
Kortom, het zou helemaal niet gek zijn wanneer er aan de keukentafel eens enige discussie is over de mores van studentenverenigingen. Wat kan wel, maar vooral ook, waar gaat het te ver, hoe ga je met elkaar om, waar trek je een streep als je in situaties terechtkomt die je afkeurt en wat doe je dan concreet? En waar ligt je persoonlijke verantwoordelijkheid?
Een proces aanspannen is natuurlijk ook een vorm van betrokkenheid, maar beter is het om het niet zover te laten komen.
GERRIT BREEUWSMA