Met een nieuw academisch jaar komen ook weer de studentevaluaties. Maar wat moeten we er in godsnaam mee? vraagt columnist Gerrit Breeuwsma zich af.
De eerste collegeweek zit er net op of we moeten ons al weer zorgen maken over de studentevaluaties van het onderwijs. Die deugen niet, zo blijkt uit recent onderzoek.
Vooral het gebruik van evaluaties als onderdeel voor het beoordelen van de loopbaan van docenten moet het ontgelden. Ze zijn ‘wetenschappelijk ondeugdelijk en moreel onverdedigbaar’, aldus een recent artikel in de NRC, naar aanleiding van een publicatie in het Journal of Academic Ethics.
Wat het eerste betreft – de wetenschappelijke ondeugdelijkheid – schieten de evaluaties tekort, aldus het artikel, omdat er geen consensus bestaat over wat ‘goed onderwijs’ is. Daarbij is het de vraag of studenten überhaupt in staat zijn te beoordelen of onderwijs – didactisch en inhoudelijk – goed of slecht is.
Iedere docent is in de loop van zijn carrière weleens tegen vervelende evaluaties aangelopen. Dat is meestal even slikken. Studenten die je onomwonden laten weten dat je colleges volstrekt nutteloos waren, dat je totaal ongeschikt bent voor het onderwijs, dat het gebruikte boek verouderd is, dat er van het tentamen niets deugt en zo meer.
Hoe weten ze dat eigenlijk? vraag je je af. Beschikken ze over zoveel kennis van het vakgebied dat ze bijvoorbeeld de kwaliteit van een boek kunnen beoordelen?
Ze hadden geen colleges gevolgd, terwijl ze wel wisten dat die niet goed waren
Niettemin is het wel degelijk belangrijk dat docenten en studenten op een constructieve manier met elkaar in gesprek blijven over de kwaliteit van het onderwijs. Maar hoe organiseer je dat? Aan welke voorwaarden moet dat gesprek dan voldoen?
In het verleden vroegen we bij psychologie een schatting te maken van het aantal uren dat je als student aan college en studeren had besteed. Dat leek mij een informatieve vraag. De meeste studenten gaven uren op die ver lagen onder de tijd die stond voor de cursus.
Sommigen hadden naar eigen zeggen twaalf uur besteed aan een cursus waar 140 uur voor ingeboekt stond. Ook hadden ze geen colleges gevolgd, terwijl ze wel stellig wisten dat die niet goed waren. Heeft zo iemand het recht op evalueren daarmee niet verloren?
Het artikel richt zich verder op de morele onverdedigbaarheid van de evaluaties, met verwijzing naar respondenten die van hun hart geen moordkuil maken en uitgebreid lucht geven aan hun ergernissen, antipathieën en vooroordelen.
Anoniem schelden gaat sommige mensen nu eenmaal goed af
Vooral vrouwelijke docenten moeten het vaak ontgelden, maar vrijwel iedere docent kan voorbeelden geven van een onheuse bejegening. Anoniem schelden gaat sommige mensen nu eenmaal goed af (ach, was dat maar een vak). En dan te bedenken dat al te zeer op de man of vrouw gespeelde kritiek er bij psychologie ook nog uitgefilterd wordt vóór de evaluatie naar de docent gaat.
Een collega heeft eens, nieuwsgierig geworden, die ongefilterde kritieken opgevraagd en schrok zich wezenloos. Was hij een beginnende docent geweest, dan had hij de pijp meteen aan Maarten gegeven. Nu deed het slechts dagen een aanslag op zijn humeur.
Er is trouwens niet alleen negativiteit. Veel studenten zijn niet te beroerd hun waardering op te schrijven, wat prettig is, maar negatieve kritiek is een beetje als een druppel inkt in een glas water: het maakt alles troebel.
Hoe dan ook, als maat voor iemands didactische kwaliteiten en als middel om er mee te beslissen over de loopbaan van docenten, zijn de huidige evaluaties volstrekt ontoereikend en kunnen ze beter worden afgeschaft.
Kennelijk vinden veel studenten dat zelf ook, want sinds corona lukt het steeds minder om hen te bewegen het evaluatieformulier in te vullen. Vorig jaar had ik bij een cursus met ruim driehonderd deelnemers slechts negen respondenten, terwijl bij een mastercursus twee van de 36 bereid waren de evaluatie in te vullen: één positief, één negatief.
Is dat nu zorgelijk?
GERRIT BREEUWSMA