Onderzoeksanalist Marten Staal vindt het zelf ook wel bijzonder, dat hij al vijftien keer paranimf is geweest. En daar blijft het niet bij: vorige week werd hij opnieuw gevraagd.
‘De meeste pedels kennen me inmiddels wel’, lacht Staal. En hij hen. De ceremonie oefenen, zoals pedels dat bij elke promovendus doen, is voor hem dus eigenlijk niet meer nodig. Hij weet wel hoe het gaat: een faculteitskamer in, rokkostuum aan, oefenen, de promovendus geruststellen, afspreken wie eerste paranimf is, achter de pedel aan, naar links buigen, naar rechts en dan hopen dat je geen vraag doorgespeeld krijgt.
Dat laatste was één keer bijna gebeurd, zegt Staal, die bij de Faculty of Science and Engineering werkt: tijdens zijn eerste keer als paranimf. De promovendus, zijn latere hoogleraar Theo Elzenga, had namelijk gezegd: ‘Als er een vraag komt over hoofdstuk zeven, speel ik hem door naar jou’, vertelt Staal, die eerste auteur was van dat hoofdstuk. En dat mag in principe ook, meent hij, al is het volgens hem nooit voorgekomen.
Dus toen de promovendus inderdaad een vraag kreeg over dat hoofdstuk… ‘Ja, toen scheet ik peultjes’, lacht Staal. Elzenga beantwoordde de vraag zelf.
Erebaan
Staal beschouwt het als een erebaan. Vaak werd hij gevraagd omdat hij veel had meegewerkt aan een onderzoek. ‘En met de meesten heb ik wel een goede band opgebouwd.’ Met sommige promovendi heeft hij nog steeds contact.
Een van hen, de nummer 14, noemde Staal en zijn vrouw zelfs haar Nederlandse ouders. ‘We hebben haar privé een beetje opgevangen’, legt hij uit. ‘Ze had een fietsongeluk gehad.’ Ze kregen zo’n goede band dat zij twee jaar voordat ze promoveerde al vroeg of het echtpaar allebei haar paranimf wilde zijn. ‘We hebben direct ja gezegd natuurlijk.’ Die promotie was ook wel heel bijzonder, vindt hij.
Hij is benaderbaar, zo zegt hij zelf. Hij staat open voor de privé-sores van mensen. ‘Ik merk het aan mensen als ze niet lekker in hun vel zitten, dus dan vraag ik ernaar. En als ze willen praten, ja, dan praten we daar samen over. Ik weet uit ervaring dat praten helpt.’ Een pater familias, noemt hij zichzelf daarom maar.
Zenuwachtig
Ook in de zweetkamer, de faculteitskamer die dienst doet als kleed- en wachtruimte, neemt hij die vaderlijke rol op zich. Want ze zijn allemaal zenuwachtig voordat het begint, weet hij. Soms is het gezonde spanning, maar soms ook niet.
Hij stelt ze dan gerust. ‘Ik vertel altijd dat er maar één expert op hun vakgebied aanwezig is en dat zijn zijzelf. En verder hoeven ze maar één woord te zeggen, dan ben je al gepromoveerd. Je kunt alleen nog wel wetenschappelijk afgaan.’
Een keer zei hij nee op de vraag om paranimf te zijn. ‘Die vroeg me vijf dagen van tevoren.’ Maar toen hij de reden hoorde, zwichtte hij alsnog: er was iemand ziek geworden.
Rokkostuum
Na al die keren heeft hij nog steeds geen eigen rokkostuum. De eerste keren leende hij er nog een. ‘Met een dikke wollen broek, die lekker kriebelde.’ Daarna huurde hij ze, voor 89 euro. Soms betaalt de promovendus, soms Staal, soms delen ze de kosten, want ‘ik weet wel zo’n beetje hoe ze er financieel voor staan’.
Wel heeft hij voor het verhuurbedrijf maar een foto gemaakt van de maten. Dan hoeft hij het formulier niet steeds in te vullen. Maar kopen? Dat is hij nog steeds niet van plan. ‘Want iedere keer denk je: dit kan de laatste keer zijn.’