Kanker, chemotherapie en eten
Het smaakt niet zoals vroeger
Smaakverandering is een onderbelicht effect van chemotherapie, vindt Irene IJpma. Ze promoveerde op haar onderzoek naar smaakverandering bij zaadbalkankerpatiënten.
Kankerpatiënten die chemotherapie ondergaan, ervaren dikwijls een verandering van geur en smaak, vaak gecombineerd met een metaalsmaak.
‘Ranzig, misselijkmakend’, herinnert de inmiddels gezonde Ewald Lausberg zich.
De smaakverandering komt doordat de smaakpapillen aangetast worden door de chemokuur, maar het effect lijkt voor iedereen te verschillen.
Smaakverandering heeft ook sociale invloed. Gezellig samen eten of een terrasje pakken is niet eenvoudig.
Leestijd: 8 minuten (1500 woorden)
Haarverlies, vermindering van gevoel in vingers en tenen en smaakverandering. Het is zo maar een greep uit de dertien pagina’s aan mogelijke bijwerkingen van chemotherapie die Ewald Lausberg kreeg voorafgaand aan zijn behandeling in het UMCG in 2014. Naar die laatste bijwerking, smaakverandering, deed Irene IJpma op dat moment haar promotieonderzoek.
Verandering van smaak en reuk is een onderbelicht effect van een chemokuur, stelt IJpma. ‘Veel mensen hebben er echt last van, maar geven het bij de dokter niet aan omdat ze denken dat het er een beetje bij hoort.’
‘In onderzoeken naar de effecten van chemotherapie wordt smaakverandering bij patiënten wel genoemd, vaak gekoppeld aan sterke metaalsmaak tijdens het eten. Alsof je mond vol met spijkers zit, zo beschreef iemand het. Maar hoe de smaak verandert, was nog onduidelijk.’
Ze volgde een groep jonge mannen met zaadbalkanker die allemaal dezelfde behandeling kregen en daarnaast een groep oud-patiënten die in de afgelopen jaren succesvol behandeld zijn. ‘Door een homogene groep te bestuderen, wilden we onderzoeken of we een patroon konden ontdekken in de smaakverandering, zodat we patiënten daarop kunnen voorbereiden en adviseren.’
Een van die patiënten die meewerkte aan het onderzoek, was Ewald Lausberg. Voorafgaand aan zijn behandeling hadden zijn artsen hem gevraagd of hij mee wilde doen. ‘Dat wilde ik dus wel. Ik had er vooraf ook niet echt een verwachting van. Maar toen ik die smaak zelf ervoer, wilde ik ook weten welk eten ik zou kunnen verdragen.’
Zoet, zuur, zout, bitter
Wat je proeft, wordt bepaald door zowel de smaak in je mond als de geur van wat je eet of drinkt. Op de tong zitten duizenden smaakpapillen met receptoren voor smaken als zoet, zuur, zout, bitter en umami, Japans voor ‘hartig’.
Elke papil heeft deze receptoren. Dat je bepaalde smaken beter zou proeven op verschillende plaatsen in je mond, is dus een fabeltje. De smaken worden via de hersenstam doorgegeven aan het brein. Ook de geur van eten en drinken speelt een belangrijke rol in de smaakervaring.
Tijdens een chemokuur verandert die smaakervaring. Dat komt doordat chemotherapie vooral snel delende cellen in het lichaam beïnvloedt, legt IJpma uit. Hieronder vallen kankercellen, maar ook de smaak- en geurreceptoren.
Het verband tussen de metaalsmaak met de chemokuur bleek niet exclusief. ‘Ook patiënten die behandeld werden met doelgerichte therapie of therapie gecombineerd met radiotherapie, gaven tijdens het onderzoek aan een metaalsmaak te proeven. Maar we weten dus nog niet waar dat precies aan ligt.’
Milkshakes en noedelsoep
‘Het is een smaak die ik niet eerder heb ervaren’, herinnert Lausberg zich. ‘Echt de smaak van metaal. Die is niet de hele dag aanwezig, maar wel altijd met eten. Het neemt je smaak volledig over, niets is helemaal zoals je het kent. Je hebt zin in iets, en je hersenen weten hoe het hoort te smaken. Maar als je het eet, smaakt het totaal anders en bovendien heel erg vies. Niet gewoon “niet zo lekker”, maar echt ranzig. Dat werd tijdens de behandeling alleen maar erger, alleen maar viezer.’
In het begin experimenteerde hij nog om te zien wat hij wel en niet lustte, vertelt hij. ‘Maar na een tijdje ga je steeds minder proberen. Er is een aantal dingen die je kunt verdragen. De rest liet ik gewoon staan. Liever wat eenzijdiger eten met een beetje plezier, dan echt misselijk worden van die ranzige smaak van ander eten. Je voedselpatroon verschraalt enorm. De laatste weken van de behandeling at ik weinig anders dan milkshakes, noedelsoep en witbrood met hagelslag.’
Milkshakes en noedelsoep dus. Is dat dan de oplossing tijdens een chemokuur? Dat valt helaas niet te zeggen, stelt IJpma. ‘Het bleek moeilijk een patroon te ontdekken in de smaakverandering van patiënten. De één had er meer last van dan de ander, en de manier waarop verschilde per individu. Soms wisselde de smaakbeleving zelfs. Wel bleek dat patiënten na behandeling over het algemeen iets minder proefden en minder gevoelig zijn voor bittere smaken.’
Experimenteren
Hoezeer Lausberg en IJpma dat ook gewild hadden, een algemeen advies is niet te geven, stelt ze. Patiënten zullen zelf moeten blijven experimenteren, geholpen door een persoonlijk dieetadvies. ‘Tijdens een chemokuur is het namelijk van belang dat patiënten op gewicht blijven. Maar we zien dat ze tijdens en na de behandeling een hoger vetpercentage hebben, vooral rond de buik, terwijl hun spiermassa en botdichtheid afnemen. Het testosteronniveau speelt daarin een factor.’
Het is dus van belang dat daar in het dieet van de patiënten rekening mee wordt gehouden. Dat er grote verschillen bestaan tussen patiënten en er geen duidelijke oorzaak van de smaakverandering naar voren kwam in het onderzoek, maakt dat lastig. ‘Er moet dus voor elke patiënt een persoonlijk dieetadvies worden opgesteld om gezondheidsrisico’s te beperken.’
Eten met plezier
Toch is fysieke gezondheid niet de enige factor. ‘Eetplezier is ook belangrijk’, benadrukt IJpma. ‘Eten en drinken zijn sociale activiteiten.’
Gezellig samen uit eten gaan is namelijk lang niet zo leuk als alles je tegenstaat, ondervond Lausberg. ‘Ik had er geen zin meer in, het was elke keer toch een teleurstelling.’ De kanker werd gelukkig verslagen en ook de metaalsmaak verdween. Uit eten gaan werd weer leuk. ‘Toen de uitslag positief was en mijn oude smaak weer langzaam terugkwam, had ik wel wat te vieren.’
Hoewel zoete dingen hem tegenwoordig iets minder goed smaken, is Lausberg vooral blij dat hij gezond is en eten weer kan waarderen. Hij beseft ook dat er nog genoeg anderen zijn die hetzelfde als hij zullen moeten doormaken. ‘Dit onderzoek is goed voor de wetenschap, maar er is nog veel werk aan de winkel.’
Dat weet ook IJpma, die met haar promotieonderzoek in elk geval een eerste stap zette. ‘Vervolgonderzoek is nog zeker nodig, daarna kijken we weer verder.’