Deze onderzoekers doen niet meer mee
Helemaal klaar met de wetenschap
‘Postdoccen is de makkelijke weg’, zegt Els van Rooij. ‘Iedereen die promotieonderzoek heeft gedaan, kan in principe een postdoc doen. Het is een uitgestelde keuze. Je hoeft dan niet na te denken over wat er naast academia is.’ Maar, ondervond ze, ‘werk vinden na je PhD is eigenlijk geen probleem.’ Ze was tot een paar weken geleden postdoctoraal onderzoeker aan de RUG en had binnen een maand een andere baan.
‘Er is zoveel meer wat je kunt doen met je skillset‘, beaamt Alicia Brandt. Ze deed zeven jaar lang postdocs in Engeland en Nederland; de laatste twee met een Veni-beurs. ‘Maar je weet niet beter.’ Want wie de bubbel van de universitaire wetenschap verlaat, keert zelden terug om erover te vertellen. ‘Je professor weet ook niet hoe het daarbuiten is.’
Uitputtingsslag
Brandt en Van Rooij volgden aanvankelijk het voor de hand liggende pad, maar haakten toch af. En geef ze eens ongelijk. Als je de cijfers erbij pakt, lijkt de wetenschap wel een uitputtingsslag. Uit onderzoek van kennisinstituut Sofokles blijkt dat 31 procent van de wetenschappers aan de universiteit na het werk volledig afgemat is, en dat 75 procent de prestatiedruk te hoog vindt. Onlangs bleek ook dat de RUG-medewerkers samen elke week tienduizend uur overwerken.
‘Promovendi vragen zich steeds af: ben ik wel goed genoeg?’ merkte Van Rooij, die onderzoek deed naar het welzijn van PhD’s. ‘Maar daar gaat het niet om. Het gaat om doorzetten. En om: wil ik dit wel?’ Zij niet.
Het gaat er niet om of je goed genoeg bent
‘Als je niet presteert of niet de ambitie hebt om heel hard te werken, zijn er anderen die dat wel doen’, zegt RUG-alumnus en oud u-raadslid Klaas Hermans. Zijn carrièrepad leidde hem van Groningen via Stanford en Rotterdam naar Leiden. Sinds vorig jaar is hij data scientist bij een zorgverzekeraar. ‘Ik snap het ook wel,’ zegt hij, ‘maar het is een harde realiteit.’
Er gaan stemmen op om de prestatiedruk aan te pakken. Zo wil de rector magnificus in Maastricht, Rianne Letschert, dat wetenschappelijk personeel anders wordt beoordeeld. Met minder nadruk op publicaties en meer op andere kwaliteiten, zoals lesgeven.
Van Rooij verwacht niet dat dat snel gebeurt. ‘Mensen die hetzelfde hebben ervaren als ik, vertrekken. Zo blijft de cultuur in stand.’ En dat jaagt vrouwen en mannen weg die niet zo competitief zijn, zegt Brandt. ‘De universiteit is gebouwd op mannen die geen andere verplichtingen hadden.’
Familie
‘Mijn hele leven leek erop af te stevenen dat ik wetenschapper zou worden’, zegt Dirk Bakker. Na zijn studie Semitische talen aan de RUG promoveerde hij in Leiden en bleef nog zes jaar hangen als postdoc. ‘De mazzel die ik heb gehad is dat er projecten waren.’
Het is niet een heel groot onderzoeksveld, legt Bakker uit. ‘Iedereen kent elkaar. Dat vind ik een erg leuke kant van de wetenschap. Het heeft toch iets van een familie weg. Zo kom je ook aan een project. Zo van: oh, Dirk vindt dit wel leuk, eens kijken of het wat voor hem is.’ Niet dat hij het op een presenteerblaadje kreeg aangereikt: hij moest nog wel solliciteren, maar ze wisten wat hij kon.
Toch koos ook hij voor een baan buiten de universiteit. ‘Ik had wel actiever kunnen gaan zoeken naar nieuwe projecten,’ zegt Bakker, ‘maar ik had er even tabak van. Zoveel passie voor het onderzoek heb ik ook weer niet. En ik was toen veertig. Dat is wel een omineuze leeftijd om eens te kijken wat er verder is.’
Tik van de molen
Sommige mensen kost het harde werken helemaal geen moeite, weet Bakker. ‘Die leven voor hun vak en die zouden niet zonder kunnen. Ze zouden het gratis doen, bij wijze van spreken. Maar dat is wel een bepaald slag mensen. Daar moet je wel een tik van de molen voor hebben gekregen.’
‘Het verschilt,’ zegt Hermans, ‘maar bij sommige professoren is het bijvoorbeeld echt not done om vier dagen per week te werken. En in zekere zin: geef ze eens ongelijk; als er ook mensen zijn die zes dagen per week werken.’ Deadlines houden er ook geen rekening mee of je vier of vijf dagen werkt. ‘In die zin is academia een heel harde wereld.’
Ik ga mijn leven niet opgeven voor een raar pad in academia
Als Hermans echt carrière had willen maken, zegt hij, had hij eigen geld moeten binnenhalen of in het buitenland iets heel interessants moeten gaan doen. Maar hij heeft nu een leven opgebouwd in Nederland, met kinderen, sociale contacten en een eigen huis. ‘Dat ga ik niet allemaal opgeven voor een of ander raar carrièrepad in academia. Daar ben ik niet ambitieus genoeg voor.’
Rowin Meijerink had die ambitie wel. Hij deed postdocs in Berkeley, bij Caltech, in Leiden en in Groningen voor het Kapteyninstituut. Hij publiceerde 75 artikelen, maar kwam niet verder. Aan zijn onderzoeksvoorstellen lag het niet, zegt hij. Hij kreeg goede beoordelingen, ‘maar het was ook een politiek spelletje.’ Niet-theoretisch onderzoek kreeg voorrang, merkte hij, evenals vrouwelijke onderzoekers.
Nare spelletjes
Steeds vaker moet er tussen onderzoekers om geld gestreden worden. Slechts een klein deel van de berg aanvragen krijgt geld. En hoe kleiner je onderzoeksveld, hoe groter de kans dat je aanvraag mede door de concurrent wordt beoordeeld. ‘Er is een moordende concurrentie’, zegt Meijerink, die nu aan chipmachines werkt bij ASML.
‘Keihard’, beaamt Alwin Stegeman, oud-universitair hoofddocent aan de RUG. ‘Ik werd ziek van die nare spelletjes om elkaar dwars te zitten.’ Van de een hoorde hij dan negatieve verhalen over de ander, met wie hij ook samenwerkte, want hij wilde niet meedoen met kampen kiezen. ‘Als dit soort dingen gaat overheersen – om maar met de inhoud bezig te kunnen – dan slaat de balans door naar de verkeerde kant.’
‘Je moet echt vechten voor een positie in de wetenschap na je postdoc’, leerde Van Rooij bij presentaties door succesvolle wetenschappers. ‘Die kwamen dan met een lijstje van wat belangrijk was: publicaties, buitenlandervaring, samenwerking met toponderzoekers, je moet je laten horen op Twitter; je daar met dingen bemoeien, je moet zorgen dat je resultaten in de praktijk terecht komen, enzovoort, enzovoort. Dan denk ik: hoe heb je daar in vredesnaam de tijd voor?’
Bakker onttrok zich daar aan. ‘Ik heb altijd posities gezocht waarbij je wel onderzoek kunt doen en verder niet al te veel verplichtingen hebt van lesgeven, administratie en dat soort zaken.’ Stegeman ook. ‘Ik wilde ook niet per se hoogleraar worden. Ik ben graag met de inhoud bezig.’
Stop op tijd
Stegeman bleef na zijn studie ook hangen in academia, steeds in Groningen. Hij kreeg een Veni en daarna een Vidi, maar de subsidiestroom droogde op, waardoor hij uit zijn ‘onderzoeksbubbel’ werd geduwd. Doorgaan zou meer gedoe betekenen, meer onderwijs, minder eigen onderzoek. Na een wetenschappelijk avontuur in België vond hij werk bij een bedrijf dat verkeersstromen berekent. ‘Daar is weinig aandacht voor egostrelend gedoe.’
‘Stop voor je veertigste’, tipt Meijerink. Want hoe langer je wacht, hoe moeilijker het is om je mindset om te buigen. Brandt beaamt dat. ‘Binnen de academische wereld ben je een soort entrepreneur’, zegt ze. ‘Alles gaat over ik, ik, ik. En buiten is het meer groepswerk.’
Niet meer hoeven publiceren, heerlijk
Teruggaan kan wel, volgens Brandt, als je een baan vindt die dicht bij je onderzoeksveld zit, en als je op conferenties blijft komen. Maar als je er een paar jaar uit bent, is de kans op terugkeer heel klein, zegt ze.
Bakker blijft redelijk bij, omdat hij als redacteur bij de academische uitgeverij Brill heel wat relevante onderzoeken voor zijn neus krijgt. ‘Maar je moet ook je contacten warm houden’, tipt hij. ‘Als dat verwatert, kun je van nul af beginnen.’
Nooit terug
Behalve Bakker wil eigenlijk niemand terug. Van Rooij zeker niet. ‘Toen ik dat telefoontje kreeg dat ik was aangenomen…’ Ze slaakt opnieuw een diepe zucht. ‘Niet meer hoeven publiceren en dat soort toestanden. Heerlijk.’ Ze gaat aan de TU Eindhoven werken, als kwaliteitszorgmedewerker.
Meijerink heeft zijn eigen oplossing. Hij doet onderzoek in zijn vrije tijd, samen met een emeritus hoogleraar. ‘Een keer in de paar maanden ga ik bij hem langs, gezellig samen een papertje schrijven.’