De rauwe wereld van Auke Hulst
Gesjeesd, gewond, schrijver
Bio
Auke Hulst (1975) is geboren in het dorpje Denemarken, als zoon van de journalist Ton Hulst.
Hij publiceerde als journalist in onder ander Vrij Nederland, De Groene Amsterdammer, de Standaard en de Morgen.
Hij debuteerde als schrijver in 2006 met Jij en ik en alles daartussenin. Zijn autobiografische roman Kinderen van het Ruige Land uit 2012 betekende een doorbraak naar het grote publiek. Het boek ontving de prijs voor het Beste Groninger Boek en de Cutting Edge award.
Daarna volgden de toekomstroman Slaap zacht, Johnny Idaho, die de Harland Awards Romanprijs binnenhaalde en En ik herinner me Titus Broederland, een dystopie die eveneens de Harland Awards Romanprijs in de wacht sleepte en op de longlist stond van de Libris Literatuurprijs en de ECI Literatuurprijs.
In zijn laatste boek Motel Songs reisde Hulst zijn literaire helden achterna op een roadtrip door de VS. Voor dat boek kreeg hij de Bob den Uylprijs 2018. Aan het boek is een cd toegevoegd met liedjes die hij opnam in de diverse hotelkamers waar hij verbleef.
Naast schrijver is Hulst voorman van de band De meisjes.
Ironisch is het wel, zegt Auke Hulst, als hij aanschuift in Kobalt, een café aan de Amsterdamse Singel. Hij, de gesjeesde student die na vier jaar aan de RUG – bij Nederlands en Engels – nog niet één studiepunt wist binnen te halen, is gevraagd voor een belangrijke functie aan diezelfde universiteit: het gastschrijverschap.
‘Toen ik ingeschreven stond aan de RUG kon ik mezelf er gewoon niet toe brengen om naar college te gaan, daar kreeg ik enorme koppijn van. Het was een soort sociale angst’, zegt hij.
Wel ging hij naar de UB, waar hij alles las wat hij te pakken kon krijgen. ‘Ik stelde mijn eigen curriculum samen, zeg maar. En natuurlijk hield ik mezelf voor de gek door mezelf voor te houden dat ik het ook niet nodig had. Ik zou immers toch een beroemde schrijver worden en dat kón je niet leren.’
Heerlijk ironisch
Maar dat alles maakt het wel ‘heerlijk ironisch’ dat diezelfde universiteit hem vroeg een masterclass schrijven te geven aan zestien studenten, plus een aantal openbare lezingen over ‘grensgebieden in de literatuur’. De eerste vindt plaats op 24 september.
Het is een eer, die benoeming tot gastschrijver. Natuurlijk vindt hij dat. ‘Ze vragen nu eenmaal niet elke jandoedel hiervoor.’ Zomaar een greep uit zijn vele voorgangers: Arthur Japin, Kader Abdollah, Annejet van der Zijl.
Uit ‘Motel Songs’
‘In 1996 was ik twintig, maar ik had evengoed tien kunnen zijn – de schaduw van mijn moeder hing nog over de dagen. Mijn broer Hans en ik hadden een tijdje een zolderruimte in Groningen gedeeld, maar waren op straat gezet omdat moeder de verhuurder had bezwendeld. Nu had ze weer nieuwe woonruimte voor ons gevonden: een stacaravan bij een boerderij. We bedankten er onvriendelijk voor.
Een noodsprong bracht ons naar Roodeschool, eindpunt van het boemeltje noordwaarts. Vanuit een eengezinswoning keken we uit op de ontzielde leegte van het Hoogeland en de showroom van een autobedrijf. Toch schreef ik door. Toch maakten we muziek. Toch geloofden we dat we het gingen maken.’
Toch vond Hulst stiekem ook wel dat het tijd werd. Hij was namelijk niet verbaasd toen het verzoek binnenkwam. En al beseft hij dat hij misschien zou moeten zeggen dat het een volslagen verrassing was, hij doet het niet. Het ís niet zo. ‘Ik zat al een tijdje te wachten.’
Hij aarzelt een ogenblik als hij zich realiseert hoe zijn woorden kunnen overkomen. ‘Shit. Ik heb mijn arrogante schoenen aangetrokken vanochtend. Dat is niet handig, hè? Maar ik sta in Groningen nu eenmaal beter op de radar dan in het Westen, waar ik tegenwoordig woon.’
Jeugdjaren
Hulst en Groningen hebben immers een speciale band. De schrijver bracht zijn jeugdjaren door ‘op Denemarken’, een gehuchtje op de gasbel van Slochteren. Zijn vader stierf toen hij acht was, waarna zijn moeder alleen achterbleef met vier kinderen. Ze kon het niet aan, raakte in de schulden, ontvluchtte regelmatig het huis en liet haar kinderen aan hun lot over.
Intussen vervuilde het huis en hielden de kinderen zichzelf in leven met pizza en patat. Het was vreselijk, zegt Hulst, lelijk. Maar tegelijk ook ook romantisch en vrij. Hulst schreef er zijn autobiografische roman Kinderen van het Ruige Land over, waarvoor hij onder andere de prijs voor het Beste Groninger Boek won.
Maar de connectie tussen Hulst en Groningen gaat dieper dan dat ene boek. Iedere keer als hij achter zijn pc kruipt, komt zijn geboortegrond weer naar de oppervlakte. Denk aan En ik herinner me Titus Broederland, een dystopische roman in een apocalyptische wereld. Het landschap, het taalgebruik, de symboliek – alles ademt Groningen.
Groningen is mijn externe harde schijf
Of Motel Songs, zijn bundel reisverhalen over een eenzame roadtrip door de Verenigde Staten op zoek naar zijn literaire helden: F. Scott Fitzgerald, maar ook Prince en sciencefictionschrijver Philip K. Dick. Daar is het de ontreddering over het verlies van zijn vader dat hij maar niet af kan schudden. ‘Groningen is mijn externe harde schijf’, zegt hij. ‘Daar ligt een groot deel van mijn leven opgeslagen, een groot deel van mijn identiteit.’
Bizar verhaal
Steeds zoekt hij naar manieren om zijn eigen bizarre verhaal te vertellen. Bij Kinderen van het Ruige Land reproduceerde hij het nog een op een. Maar in En ik herinner me Titus Broederland pakte hij het anders aan.
Uit ‘En ik herinner me Titus Broederland’
‘Het gat was geslagen op een tra, al vijf meter in doorsnee en groeiende, langzaam weliswaar, maar snel genoeg om met het blote oog te kunnen waarnemen. De aarde was ingestort, leek het wel, hol als een klankkast – langs de randen hingen rafels van modder, wortels en tongen van gras. De aarde trilde als een levend wezen en uit de diepte steeg de ijzerachtige geur van aardbloed op. Van bloedaarde. De haartjes op mijn armen stonden rechtop en mijn spieren leken onder stroom te staan – het liefst had ik direct de benen genomen, terug naar huis. Maar niet zonder Titus, die knielde en een kei opraapte, die hij in het gat wierp. Stuiterend tegen de wanden verdween de kei in het aardedonker. We hoorden hem niet landen en konden de bodem niet zien. In de diepte woonde in mijn beleving enkel vuur en dood.’
Hij vertelt het verhaal van een tweeling – eenzaam opgegroeid omdat ze gezien worden als duivelskinderen. De twee moeten hun huis ontvluchten als het dreigt te worden opgeslokt door een enorm zinkgat, ontstaan door het ‘aardbloed’ dat mensen al decennia lang uit de aarde pompen.
‘Ik heb geprobeerd alle dingen te nemen die belangrijk zijn geweest, die te mythologiseren er er een nieuwe wereld van te bouwen. Op die manier hoop ik dichterbij de waarheid te kunnen komen.’
Het voortrazende zinkgat, ja, dat verwijst naar wat er in Groningen aan de hand is. Zonder het er echt over te hebben. Belangrijker echter is de metafoor: het gat dat alles verzwelgt staat voor de herinnering. ‘Alles in het leven van de jongens wordt weggevaagd. Het verleden bestaat niet meer, behalve in je hoofd. Dat is ook hoe herinnering werkt. En die is onbetrouwbaar, terwijl het bewijs is verdwenen.’
Tweelingbroers
De tweelingbroers? Dat gaat over ook over hem en zijn broer – ze zijn geen tweeling, maar hun chaotische jeugd heeft hen zo nauw verbonden dat het soms wel zo aanvoelt. Samen bewoonden ze een zolder in Groningen, waar ze uit werden gezet omdat hun moeder ‘de verhuurder had bezwendeld’.
Schrijven komt voort uit een wond. Meestal is dat het gevoel ongezien te zijn
Samen belandden ze in Roodeschool, waar een naheffing op de energierekening – erfenis van de vorige bewoners – ertoe leidde dat ze werden afgesloten van gas en licht tijdens de strengste winter in jaren.
En toch zijn ze tegelijk verschillend, toch interpreteren ze het verleden op heel verschillende manieren. Wat betekent dat? Hoe kan dat?
‘Schrijven is onderzoek. Het is een poging om iets te begrijpen en langs die weg waarde te ontdekken of toe te kennen aan, slash, van je leven’, zegt hij bedachtzaam. ‘Maar het komt uiteindelijk voort uit een wond. Meestal is dat het gevoel ongezien te zijn. We willen allemaal gezien worden, en vooral: begrepen worden, wat een dieper niveau is van gezien worden’, peinst hij. ‘Dat is volgens mij een kernbehoefte van alle mensen.’
Eigen manier
Elke goede schrijver onderzoekt op zijn eigen manier. Hulst is het dan ook ernstig oneens met de schrijver Ethan Canin, die hem ooit vertelde dat hij zijn studenten vijftien regels voor beter schrijven inprent. ‘Natuurlijk werkt dat wel. Maar er zijn ontelbare manieren om te schrijven en als je regels gaat opleggen, dan ben je studenten aan het kneden naar je evenbeeld. Elke schrijver moet voor zichzelf uitzoeken wat werkt.’
Hulst zelf doet dat met rauwe verhalen over een gevaarlijke wereld die is doortrokken van isolement. Hij speelt met vormen, met genres – wat hem niet altijd in dank wordt afgenomen. En muziek. Altijd is er muziek, die voor Hulst – behalve schrijver ook muzikant – zo belangrijk is.
De studenten die over twee weken bij hem aanschuiven in de collegezaal, hoeven dan ook geen traditionele uitwisseling te verwachten. Hulst wil ontregelen. En bovenal wil hij een dialoog met de studenten.
‘Kern van de zaak is je intrinsieke motor. Tijdens een schrijfles stel je vast waarom je iets wilt, wat je wilt schrijven en hoe je jezelf ziet. Je moet echt iets te vertellen hebben. Techniek is te fixen, maar gebrek aan een motor niet.’
Studium Generale Groningen organiseert op 24 september een openbaar gesprek tussen Auke Hulst en hoogleraar moderne Nederlands letterkunde Mathijs Sanders Zijn eerste lezing vindt plaats op 1 oktober.