Louche praktijken in de archeologie
Eén voorwerp, drie vindplaatsen
Het is dat archeoloog Marcel Niekus zo’n belachelijk scherp oog voor detail heeft. En een bijna fotografisch geheugen voor de vuurstenen die ooit door zijn vingers zijn gegaan. Iemand anders had het misschien nooit opgemerkt.
Maar hij? Jaren nadat hij een pijlpunt, een kling of een vuistbijl in zijn handen heeft gehad, kan hij nog terughalen hoe zo’n steen eruit zag. Welke flintertjes waar vanaf zijn geslagen, waar het slagbultje zat, hoe de glanzende patinalaag over de steen lag.
Dus toen hij zo rond 2002 de literatuur over de Ahrensburgcultuur in Nederland eens nakeek – zeg maar de laatste rendierjagers die door Europa trokken tot zo’n 9000 voor Christus – viel hem iets op. De tekening van een kling gevonden op de Ginkelse Heide, gepubliceerd in de jaren tachtig, leek wel héél erg op een tekening die hijzelf had gemaakt van een kling die was opgeraapt in het Friese Sintjohannesga. Hij had het ding acht jaar eerder bestudeerd en toen nagetekend.
Niet in de haak
Niekus spitte zijn oude aantekeningen nog eens door, en ja! Het vuurstenen werktuig, dat door de bekende amateurarcheoloog Ad Wouters aan het Fries Museum was geschonken, was al eerder op een andere plek ‘gevonden’ én beschreven. Ook door Ad Wouters. ‘Geen enkele vuursteen heeft immers hetzelfde patroon’, legt Niekus uit. ‘De vorm, de sporen van afslagen, die zijn volkomen uniek.’
En dus was er iets niet in de haak.
De kling uit Sintjohannesga. De eerste twee komen uit verschillende publicaties van Wouters, de derde is de recentere tekening van Marcel Niekus.
Verrassend? Nou, niet heel erg. Want onder archeologen deden wel meer verhalen de ronde over deze Wouters. Hij was de man die de frauderende amateurarcheoloog Tjerk Vermaning te vuur en te zwaard verdedigde – als getuige tijdens de rechtszaak uit 1975, maar ook onder andere met het boek J’accuse uit 1999.
Maar Wouters had ook een stevige reputatie en internationale erkenning. ‘Het was wel raar natuurlijk dat ik mijn eigen tekening, gemaakt in potlood op doorzichtig vloeipapier, zo over een gepubliceerde inkttekening kon leggen. En het paste precies.’ Tegelijk was het niet meer dan dat. Eén losse tekening.
Tot hem onlangs gevraagd werd een bijdrage te leveren voor een feestbundel ter ere van het pensioen van de beheerder van het archeologische depot in Nuis. Daar lagen behalve de kling uit Sintjohannesga nog andere artefacten van dezelfde vindplaats – in de jaren negentig door Wouters aan het Fries Museum geschonken en een heel bijzonder bruised blade – een grote kling met flinke gebruikssporen. Níet beschreven door Wouters overigens en uit onverdachte bron. Allemaal uit de Ahrensburgcultuur.
Bruised blade
Een prachtige aanleiding de zaak eens grondig te gaan onderzoeken, besloot Niekus. En hij toog aan het werk met de gepensioneerde archeoloog Dick Stapert en zijn vrouw Lykke Johansen. Met dat bruised blade was niks mis. Dat is een prachtig vondst, was al snel duidelijk. Maar dat gold niet voor de artefacten waar Wouters iets mee te maken had.
Al snel bleek immers dat de ‘Sintjohannesga-kling’ niet het enige object was waar een luchtje aan zat. Een steelspits die Wouters aan het Fries Museum had geschonken bleek eerder te zijn gevonden op de Ginkelse Heide én op ‘Vessem 12’, een archeologische site bij het Noord-Brabantse dorp Vessem, waarvan Wouters ooit al toegaf dat die niet bestond.
Een schrabbertje had nog een vaag leesbare code ‘E V’, wat na enig speurwerk ‘Ede V’, bleek te betekenen. Alweer Ginkelse Heide. En dan was er nóg een spits uit de Ahrensburgcultuur, die was gevonden op de Havelterberg. Maar eerder ook op de Ginkelse Heide. En steeds weer was er een verband met Ad Wouters. ‘We weten niet eens zeker of de vindplaats ‘Ginkelse Heide’ wel echt bestaat’, zegt Niekus.
Wat denkt hij? ‘Waarschijnlijk niet.’
Rendierjagers
Naarmate hij zich meer in Wouters verdiepte, begon zich een patroon af te tekenen – een modus operandi. De archeologen die de artefacten oorspronkelijk zouden hebben gevonden waren dood, onvindbaar of hebben nooit bestaan. Zo vertelde Wouters dat de ‘vondsten’ uit Sintjohannesga waren gedaan door de Friese archeoloog Minnema, die ze weer aan hem had gegeven.
Maar omdat Minnema al was overleden toen Wouters ze aan het Fries Museum schonk, was het onmogelijk die informatie te verifiëren. Ook opvallend: het vuursteen van de voorwerpen kwam uit alle windrichtingen. Zouden de rendierjagers uit Sintjohannesga werkelijk vuursteen uit Zuid-Limburg hebben gehaald? ‘Ook dat is zeer, zeer onwaarschijnlijk.’
Wouters publiceerde over een vuistbijl die op Vlieland door een amateur zou zijn gevonden. Maar bij navraag had deze de vuistbijl nooit gezien. Ook voegde Wouters zijn eigen artefacten bij de objecten die anderen hadden gevonden. ‘Op die manier werd een vindplaats opgewaardeerd’, zegt Niekus.
Deze vindplaatsvervalsingen hebben grote gevolgen, zegt Niekus. Want zonder vindplaats is een artefact vrijwel waardeloos voor de wetenschap. Als het even kan, registreer je ook de exacte coördinaten en de aardlaag waarin een object is gevonden. Maar deze klingen en schrabbers? ‘Je kunt er helemaal niks mee.’
Een bruised blade uit Drenthe, niet verdacht.
En dus moeten alle vondsten waar Wouters – hij overleed in 2001 – bij betrokken is, onder handen worden genomen, zegt Niekus. ‘Er moet een zwartboek komen. Alle vondsten waarvan de herkomst niet onafhankelijk kan worden gestaafd, moeten worden geschrapt.’
IJsberg
Daarbij gaat niet alleen om artefacten uit Ahrensburgcultuur, waarvan nu een vijfde waardeloos is geworden. Niekus is ervan overtuigd dat Stapert, Johansen en hijzelf nog maar het topje van de ijsberg hebben gezien. Wouters was immers al vanaf het begin van de jaren vijftig in heel Nederland actief en niet alleen in Drenthe, zoals zijn kompaan Vermaning.
Blijft de vraag waarom Wouters dit deed. Tjerk Vermaning werd niet alleen beroemd met zijn spectaculaire vondsten, hij verdiende er ook flink aan. Maar Wouters gaf zijn vondsten weg.
Mogelijk werkte het voor hem net als voor Diederik Stapel, speculeert Niekus. Hij had een enorme reputatie en werd in eigen kringen erg gewaardeerd als archeoloog. Mogelijk probeerde hij dat in stand te houden.
Zelfs nú nog staat Wouters op een voetstuk, merkte hij, toen hij een adept van Wouters benaderde, die een deel van de vondsten van de Havelterberg in zijn bezit heeft. ‘Jullie zien ook overal vervalsingen’, werd hem toegebeten, toen hij voorzichtig probeerde uit te leggen dat er mogelijk iets niet klopte aan de verzameling. ‘Ongetwijfeld zijn er mensen niet blij mee’, zegt Niekus. ‘Maar we moeten nu de aanzet geven voor een grote schoonmaak.’
De zaak Vermaning
Tjerk Vermaning werd in de jaren zestig beroemd door de spectaculaire vondsten van vuurstenen werktuigen in Drenthe. Zijn vondsten uit het Midden-Paleolithicum – de tijd van de Neanderthalers – bewezen dat Drenthe zeker dertig tot vijftigduizend jaar eerder bewoond was dan op dat moment gedacht. Zijn vondsten werden voor 10.000 gulden aangekocht door het Drents Museum, hij kreeg een financiële vergoeding ter ondersteuning van zijn werk en ontving in 1966 de Culturele Prijs van Drenthe.
Onderzoekers Harm Tjalling Waterbolk en Dick Stapert van het Biologisch Archeologisch Instituut van de RUG twijfelden echter aan de echtheid van de vondsten. Vermaning zou ze zelf gefabriceerd en in de grond gestopt hebben. Dit leidde tot een geruchtmakende rechtszaak in 1975 waarbij Vermaning werd beschuldigd van oplichting. De zaak leidde tot grote ophef waarbij amateurarcheologen en RUG-archeologen recht tegenover elkaar stonden. Hoewel Vermaning in 1978 werd vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs, gelden zijn artefacten tegenwoordig wel degelijk als vervalsingen.
Later is de vraag opgeworpen of Vermaning de kwade genius was achter de vervalsingen, of dat hij mogelijk ook zelf gemanipuleerd is. Waterbolk suggereerde in zijn boek over de affaire Scherpe Stenen op mijn pad verschillende scenario’s. Een daarvan was dat Ad Wouters met Vermaning samenwerkte en verantwoordelijk was voor de fabricage van de artefacten.
Het boek wekte woede op in kringen van amateurarcheologen, die nog steeds vasthouden aan de onschuld van Vermaning én Wouters.