Interview met de nieuwe rector
‘Een universiteit is een mammoettanker’
De eerste vrouw aan het hoofd van de RUG is er een met een indrukwekkende staat van dienst. Cisca Wijmenga (55) won in 2015 de prestigieuze Spinozapremie voor haar onderzoek in de genetica, ze stond tien jaar aan het hoofd van de afdeling genetica in het UMCG en werd in 2017 benoemd op de Lodewijk Sandkuijl-leerstoel. Om daar te komen bewandelde ze een onconventionele weg: ze begon op de mavo en werkte zich op naar een promotieplaats in Leiden, waar haar onderzoekscarrière van de grond kwam.
‘Ik was erg nieuwsgierig’, zegt Wijmenga. ‘Ik wilde altijd weten hoe iets precies in elkaar zat en waarom dat dan zo was. Een experiment uitvoeren zoals dat werd voorgesteld, was voor mij niet voldoende. Zo ontdekte ik dat onderzoek doen bij mij paste.’
Desondanks heeft ze het onderzoek nu toch verruild voor een van de belangrijkste bestuursfuncties aan de RUG. UKrant sprak met de nieuwe rector – Wijmenga kiest bewust voor de mannelijke term, want ‘het gaat om het ambt’ – over haar carrièreswitch, haar visie op de universiteit en haar toekomstplannen.
Ik kan me voorstellen dat het vraagtekens oproept dat iemand met jouw staat van dienst als onderzoeker besluit om een bestuurlijke rol aan te nemen.
‘Ja, ik kreeg ontzettend veel leuke reacties, maar er waren ook veel mensen die toch wel verrast waren, die het precies om die reden niet van mij verwacht hadden. Ik heb natuurlijk dertig jaar met heel veel passie en plezier onderzoek gedaan en ik hoop daar nog een dag per week bij betrokken te kunnen blijven. Maar mijn rol was de afgelopen jaren, zeker sinds ik afdelingshoofd werd, toch al veranderd. Ik zie nu de uitdaging in een rol waarbij je misschien op een andere manier iets kunt betekenen voor álle onderzoekers.’
Waar denk je dan aan?
‘We weten allemaal dat de druk op onderzoekers heel erg hoog is. Hoe zorg je er nou voor dat je hen op de juiste manier faciliteert? Dat je daar de juiste infrastructuren voor hebt? Want uiteindelijk is het voor een onderzoeker vooral belangrijk dat die zijn werk gewoon kan doen en dat de omgeving dit mogelijk maakt. Tegelijkertijd lijkt het me ook erg interessant om te kijken naar de mogelijkheden die er zijn om meer samenwerking tot stand te brengen, zowel in het onderzoek als het onderwijs.’
Je benadrukte na de winst van de Spinozapremie het belang van de groep in het onderzoek. Als de groep functioneert, is dat goed voor het individu. Hoe zie je dit RUG-breed gebeuren?
Ik heb geleerd dat één en één meer is dan twee
‘Landelijk zie je nu een tendens ontstaan dat we niet meer sec naar het werk van het individu kijken, maar meer naar de prestaties van de groep als geheel. Dat heb ik in mijn eigen onderzoek ook altijd erg uitgedragen, teamwerk ligt me na aan het hart. Ik denk dat het ontzettend belangrijk is om mensen met verschillende skills op verschillende fronten bij elkaar te brengen. Als je op zo’n manier voor diversiteit kiest, kun je mensen vanuit hun eigen kracht laten werken. Ik heb tijdens mijn promotieperiode in Leiden geleerd dat één en één meer is dan twee, en dat is denk ik wat je met z’n allen moet nastreven.’
Dat klinkt als een prachtige gedachte, maar de praktijk is weerbarstig.
‘Ja. Ik zou daar ook graag met jonge onderzoekers en docenten over willen sparren. Wat zou je zelf kunnen doen? Hoe pak je dat aan in je eigen onderzoeksgroep? Want uiteindelijk is het natuurlijk niet iets dat je top-down kunt afdwingen, zo werkt dat helemaal niet. Dat moet bottom-up gaan. En het werkt natuurlijk alleen maar als mensen daar zelf de voordelen van inzien. Als één en één inderdaad meer dan twee is.’
Een andere landelijke tendens is de nadruk op natuurwetenschappen en techniek. Hoe behoud je een brede universiteit, kenmerkend voor de RUG, als het geld naar specifieke afdelingen moet?
‘Ik denk dat als je mensen vraagt om out of the box te denken over de drie maatschappelijke thema’s van de RUG (gezond ouder worden, duurzame samenleving en energie, red.) en wat zij daaraan kunnen bijdragen, dat er heel interessante invalshoeken tevoorschijn komen. Los even van het geld en of iets direct uitvoerbaar is, maar puur een gedachtenexperiment waarin je vraagt: wat zou jouw bijdrage kunnen zijn? Ik denk dat je dan echt verrast wordt, dat veel disciplines daarmee zouden kunnen aanhaken bij de bredere thema’s. En ik zeg niet dat het geld alleen daar naartoe moet, maar ik denk wel dat het mooi zou zijn als je je daarin nog extra zou kunnen profileren, juist in die breedte.’
Het beeld dat je schetst vraagt om een gezonde dosis nieuwsgierigheid, terwijl er momenteel vooral een ontzettende druk op docenten ligt om te doceren wat ze toetsen en andersom. Hoe bewerkstellig je een andere houding?
‘Natuurlijk moet je heel goed worden in je eigen vak, maar ik denk ook dat het heel belangrijk is dat je, als je de universiteit verlaat, een wat bredere blik hebt. En dat betekent ook dat je op allerlei manieren kunt nadenken. Om te weten hoe je dat precies invult, moet ik mezelf eerst veel meer verdiepen in de ruimte die er wel en niet is in het onderwijs.’
Voor de studenten neemt de druk ook alleen maar toe. Kan de RUG daar als instituut iets aan veranderen?
‘Dat weet ik niet, daar heb ik echt nog te weinig zicht op. Dat moet ik bovendien overlaten aan de professionals die het onderwijs doen. Maar er gebeuren ook ontzettend veel goede dingen in Groningen. Er wordt geëxperimenteerd met andere manieren van lesgeven en andere manieren van toetsen. Ik denk juist dat hier ruimte is om het ook op een andere manier te doen, door bijvoorbeeld van elkaar te leren.’
Rector/rectrix
‘Zou het niet aardig zijn, nu voor het eerst in de geschiedenis een vrouw aan het hoofd onzer universiteit staat, haar met de haar toekomende correcte Latijnse titel rectrix magnifica aan te duiden?’ vroeg dichter Jean Pierre Rawie zich in een ingezonden brief in Dagblad van het Noorden af. UKrant legde die vraag op Facebook voor aan studenten en medewerkers.
‘Waarom moeten vrouwen altijd naar de mannelijke vorm buigen?’ reageert Gijs. Timo vindt ‘rectrix’ mooi. ‘Je noemt een vrouwelijke directeur toch ook directrice?’ Maar Cas brengt daarin tegenin: ‘Vrouwen die rechten hebben gedaan heten toch ook geen meesteres.’ De meeste mensen zijn het over één ding wel eens: Wijmenga moet vooral zelf bepalen hoe ze aangesproken wil worden.
Is er in vier jaar tijd ruimte voor veel verandering?
‘Zo’n universiteit is natuurlijk een mammoettanker, dat weten we. Ik moet dan ook niet de illusie hebben dat ik alles ga veranderen. Maar ik vind het wel heel leuk om met mensen samen te denken over: zouden dingen net wat anders kunnen? En hoe zouden we dat dan kunnen doen? Wie zouden we daarin kunnen betrekken? Kunnen we mensen bij elkaar brengen? Een beetje empoweren en stimuleren.’
Werken aan een andere manier van denken, dus. Dat brengt me op een ander punt: vanaf de mavo opklimmen tot Spinozapremie-winnaar vraagt om een behoorlijke standvastigheid in het geloof dat het anders kan. Waar kwam dat vandaan?
‘Ik heb eerst de mavo gedaan en ben via een tussenjaar direct doorgestroomd naar het HBO. Dat was omdat ik hoge cijfers had voor alle exacte vakken. Ik ben toen naar de analistenschool gegaan. Ik vond onderzoek altijd leuk en ik was erg nieuwsgierig. Zo kwam ik erachter dat ik wilde snappen hoe dingen zitten en dat ik ze daarom wilde uitzoeken.’
Dat klinkt bijna alsof het simpel was om door te stromen vanaf de mavo. Welke obstakels kwam je tegen?
‘Nou, simpel was het niet. In het schakeljaar tussen de mavo en het HBO moest ik een paar jaar overbruggen, dat was keihard werken. En toen ik daarna geneeskunde wilde studeren, moest ik allerlei toelatingsexamens doen voor natuurkunde, scheikunde, wiskunde en biologie. Dat betekende weer een hele zomervakantie allerlei studieboeken doorspitten. Het is me niet aan komen waaien. Nadat ik twee keer uitgeloot was voor geneeskunde, ben ik biologie gaan studeren.’
Denk je dat voor de studenten van nu een dergelijk traject ook mogelijk is?
‘Ik denk dat het mogelijk is, maar ik vermoed dat het misschien nog wel lastiger is dan in mijn tijd.’
Het academische veld zag er twintig tot dertig jaar geleden heel anders uit dan nu. Als vrouw in de biologie was je vast in de minderheid. Wat heb je daarvan geleerd?
‘Weet je, ik heb daar nooit over nagedacht. Dat komt omdat mijn moeder werkte, mijn oma werkte, mijn overgrootmoeder werkte. Het is nooit in mij opgekomen dat je als vrouw anders zou zijn, dus het is nooit een issue geweest.’
Heb je daarvan ook niets gemerkt op de werkvloer?
Nee, nee. Ik denk zelfs het tegenovergestelde. In die tijd promoveerden veel minder vrouwen, dus viel je meer op. En ik heb eigenlijk altijd mannelijke supervisors gehad waar ik een goede, gezonde relatie mee had. Zij stimuleerden mij juist heel erg en ik denk zelfs dat ze me achter de schermen een beetje geholpen hebben. Dus ik herken dat helemaal niet. Daarmee zeg ik niet dat het niet bestaat, hoor, maar ik herken het voor mijzelf niet.’
Ook mensen met kinderen deden het prima
‘
En ondertussen laat je zien dat je als vrouw ‘gewoon’ tot de top behoort.
‘Ik heb ook altijd vrouwen in mijn groep gehad – en nu nog – die het supergoed deden. Dus ik zag dit issue ook niet bij de mensen om mij heen. Ook mensen met kinderen – ik heb ze zelf niet – deden het prima. Ik dacht nooit: goh, die doen het minder omdat ze een gezin hebben. In tegendeel, ik dacht juist: wow, wat een power. Ik heb mensen ook altijd de ruimte gegeven. Als jij een dag thuis wilt werken of je moet eerder weg, prima. Mensen zitten ook ’s avonds te werken, dus ik ga niet opletten wanneer ze er wel of niet zijn. Het gaat uiteindelijk gewoon om wat je doet.’
Is er in een loopbaantraject als dat van jou ook tijd voor een sociaal leven?
‘Ja hoor, gelukkig wel. Ik ga graag naar het theater, naar de schouwburg of de Oosterpoort. Ik houd ook erg van kunst, dus ik vind het leuk om naar galeries en musea te gaan, of naar kunstbeurzen. En ik hou erg van lekker eten met vrienden. Als je geen tijd hebt, is iets dus geen prioriteit. Natuurlijk zijn er altijd periodes waarin het even niet kan, zoals de laatste dagen voor de deadline van een grant bijvoorbeeld. Maar ik zie het ook als een golfbeweging, daarna volgt weer een rustige periode.’
Tot slot: is er iets wat je als rector echt hoopt te bewerkstelligen?
‘Nou, weet je, dat vind ik eigenlijk een gesprek voor later, als ik echt aan de slag ben en meer een beeld heb van de universiteit. Het belangrijkste is dat ik nu eerst met mensen wil praten, om erachter te komen hoe zij invulling geven aan hun werk. Daarna kunnen we het hebben over de praktijk.’