Chinaprof Moore wil echt naar Yantai
‘Al was het Noord-Korea’
Het moet ergens in de jaren zeventig geweest zijn dat er een meneer op bezoek kwam in de klas van Oliver Moore. Hij kwam voorlichten, hij hield een praatje. Waar het precies over ging – over politiek, de Koude Oorlog, de toekomst – het staat Moore niet zo goed meer bij. Wél weet hij nog goed dat de meneer op het onderwerp ‘China’ kwam. Dat hij toen gewichtig sprak: ‘Niemand weet wat China’s volgende stap is.’
‘Ik dacht: that’s rubbish’, zegt Oliver Moore er nu over. ‘Een beetje racistisch, zelfs. Zo’n idee van: ergens in het oosten ligt een mysterieus land, met mysterieuze mensen, en niemand doorgrondt ze echt.’ Dat wilde er bij hem niet in. Nu is Moore Chinadeskundige, en hij bekleedt sinds ruim een jaar de nieuwe leerstoel Chinese taal en cultuur bij de faculteit der Letteren van de RUG. Dinsdag oreert hij.
Die nieuwe leerstoel is er omdat het Centre for East Asian Studies Groningen (CEASG) het hoog tijd vond om een Chinaspecialist aan zijn staf toe te voegen. Níét omdat het universiteitsbestuur zijn zinnen op een Chinese dependance heeft gezet. ‘Dat heb ik al vaak moeten uitleggen’, zegt Moore, een tikkeltje vermoeid. ‘Mijn aanstelling heeft niets met Yantai te maken.’
Niet dat hij iets tegen de plannen heeft. Integendeel: voor Oliver Moore kan de University of Groningen Yantai niet snel genoeg van start gaan. ‘Noem me een optimist, maar ik denk dat we de dingen kunnen helpen veranderen.’
Onbeschoft
Moore kan het weten. Hij heeft het land lang en uitgebreid bestudeerd, eerst aan de universiteiten van Leeds en Londen, daarna in Shanghai. De Koude Oorlog was nog maar nauwelijks begonnen te ontdooien toen hij in 1982 voor het eerst voet op Chinese bodem zette. Leuk was het niet direct.
‘Het eten was verschrikkelijk en met de mensen viel niet te praten’, grinnikt Moore. Maar dooi vergt tijd, weet hij. Sinds die eerste keer heeft hij China nog vele malen bezocht, en elke keer was het land weer een stukje veranderd. ‘De mensen worden steeds vriendelijker, steeds beleefder. Al hangt beleefdheid maar net van je perspectief af.’
We hechten meer geloof aan de slechte verhalen, terwijl China ook veel goed doet
Het stereotype van de Chinees die spuugt op straat, bijvoorbeeld. ‘Onbeschoft, vinden sommige westerlingen. Maar een Chinees ziet er niets verkeerds in, omdat in zijn cultuur de grond ongeveer het vieste en laagste is wat er bestaat. Weet je wat een Chinees pas onbeschoft vindt? Eten met je vingers. Zoals de westerling doet, omdat hij niet met eetstokjes overweg kan.’
Moores oratie heet Facts, Fictions and Attitudes: Common Tactics for Representing China. Het westerse perspectief leunt nog wel eens wat te zwaar op fictions, denkt hij; er mogen wel wat meer facts bij.
‘We hechten vaak meer geloof aan de slechte verhalen over China, terwijl het land ook dingen goed doet’, zegt Moore. ‘De steden worden schoner, ze zijn enorm druk met het milieu. Er wordt gestreden tegen corruptie, de overheid wordt langzaamaan steeds meer benaderbaar.’
Efficiënt, niet democratisch
Het klinkt hoopvol. Maar mocht je de indruk krijgen dat álles goed gaat, dan helpt Moore je graag uit de droom. ‘De individuele vrijheid gaat juist achteruit’, zegt hij. ‘Met de vrijheid van meningsuiting zie ik het eigenlijk alleen maar slechter gaan. Geen wonder, ook. De Communistische Partij moet en zal de touwtjes in handen houden. Het is een efficiënt systeem, dat moet gezegd, maar democratisch is het niet.’
Juist dat systeem baart de universiteitsraad zorgen. Want moet je wel een branch campus willen opstarten in een land dat simpelweg niet democratisch is? Onlangs nog bleek dat UGY, mocht ze er komen, mede bestuurd zal worden door een secretaris van de Communistische Partij.
Maakt niets uit, houdt het RUG-bestuur vol, de academische vrijheid blijft gegarandeerd. Maakt wél uit, zeggen de critici, het is je reinste big brother.
‘Yantai’ is een beladen woord geworden, een heet hangijzer. Toch lijkt Moore haast voldaan wanneer het gesprek die kant op gaat. ‘Ik vroeg me al af wanneer je daarover zou beginnen’, zegt hij opgetogen. Hij gaat er eens goed voor zitten. ‘Al ging het om een campus in Noord-Korea’, zegt hij, ‘dan zouden we wat mij betreft nóg moeten gaan.’
Niet élke Chinese ambtenaar is een schurk uit een Bondfilm, you know
Nee, China is geen democratisch land. Nee, een Chinees heeft niet dezelfde vrijheden als een Nederlander. Ja, dat kan samenwerking ingewikkeld maken, pijnlijk zelfs. Moore weet het allemaal. Hij blijft erbij: we moeten gaan.
Martelaar
‘Er gaat in China echt niets verbeteren als wij er vanaf hier op neerkijken, en denken: wat een slecht land is dat’, zegt hij. ‘Er kan wél iets verbeteren als we het contact aangaan. Juist in wetenschap kun je heel goed informele relaties opbouwen, veel beter dan in handel of politiek. Er zijn genoeg mensen in China die het niet eens zijn met de manier waarop het land nu wordt gerund.’
Maar die individuele vrijheid dan, waarmee het alleen maar slechter gaat? Die partijsecretaris dan?
‘Eerlijk gezegd was ik vooral verbaasd dat de RUG verbaasd was over die partijsecretaris’, merkt Moore op. ‘Op een universiteit moet partijvertegenwoordiging aanwezig zijn, zo werkt China simpelweg. Wat hadden ze dan gedacht?’ Hij buigt zich samenzweerderig naar voren, pretlichtjes in de ogen, en zegt zo droog als alleen een Brit kan: ‘Niet élke Chinese ambtenaar is een schurk uit een Bondfilm, you know.’
Martelaarschap omwille van de academische vrijheid lijkt me niet zo zinvol
Tja. Dat is in Groningen makkelijk gezegd. Stel dat hij niet hier werkte, maar in Yantai, en die ambtenaar zou hem met ontslag dreigen als hij zijn curriculum niet aanpaste?
‘Dat zie ik eerlijk gezegd niet gebeuren’, werpt Moore tegen. ‘Ik kan me niet voorstellen dat ik iets uit mijn programma niet zou mogen onderwijzen in China.’
Nee, goed, maar stél.
‘Goed, stél. Dan kan ik volgens mij twee dingen doen. Óf ik houd voet bij stuk en wordt als martelaar van de academische vrijheid weggestuurd. Dat lijkt me niet zo zinvol. Óf ik zorg ervoor dat ik die ambtenaar te vriend houd, door het in de collegezaal niet meer over de verkeerde onderwerpen te hebben. Maar in mijn eigen huis kan ik dan nog steeds zeggen wat ik wil, tegen wie ik wil.’ Hij leunt tevreden achterover. ‘Zo. Heb je nog meer moeilijke vragen?’
Moore begrijpt heus wel dat er onzekerheid is in de universiteitsraad, en angst. ‘Maar ik vind het wel een eenzijdige, rigide angst.’ Hij hoort er telkens weer een echo in van die ene meneer, vroeger in zijn klas, die zei: ‘Niemand weet wat China’s volgende stap zal zijn.’
En dat wil er bij hem nog steeds niet in.