Afgelopen vrijdag kwam ik aanlopen bij de koffiepauze van mijn collega’s, allen international. Toen ik ging zitten, waren alle blikken op mij gericht. Want wat bleek? Het gesprek ging over spacecake en als Nederlander móest ik wel een expert zijn. Ik mocht met enig genoegen het stereotype ontkrachten dat ik als Nederlander drugswise ben.
Komt zo’n stereotypering je bekend voor? Ofwel je hebt het zelf meegemaakt, ofwel doet het je denken aan het UK-artikel When Dutch directness hurts (over ‘grappen’ door studenten en staf van de RUG die als discriminerend worden ervaren), dat de afgelopen dagen veel gedeeld werd. Ook onze rector magnificus reageerde in een interview.
Angstvallig stil
Onder de Engelse versie van het artikel laaide een schier eindeloze discussie op, met op het moment van schrijven 142 reacties; onder de Nederlandse versie van het artikel blijft het angstvallig stil.
In de reacties lopen de meningen uiteen tussen de extremen ‘als je er niet tegen kunt, ga dan weg’ en ‘alle Nederlanders zijn racisten’. Er is dus duidelijk iets aan de hand. Tolerantie in Nederland is institutioneel goed geregeld, maar lijkt als cultureel fenomeen zijn langste tijd gehad te hebben.
Maar ligt het dan aan onze cultuur zelf, de verwachtingen die we ‘als Nederland’ scheppen, of de verwachtingen die internationals hebben? Voor beide groepen is de situatie immers nieuw. Door toenemende internationalisering krijgen ze voor het eerst met elkaar te maken en de internationals zijn wellicht voor het eerst een minderheid. En dat gaat niet zonder slag of stoot, zo blijkt. Je kunt natuurlijk zeggen dat de internationals wat beter van zich af moeten bijten of de grappen iets makkelijker moeten laten afglijden. Maar het is ook goed om onszelf een spiegel, ja een lachspiegel, voor te houden.
Herenteam
Sinds kort speel ik competitie met de Heren 3 van Veracket. Zes gezonde Nederlandse jongens met het hart op de goede plek. Maar ook een gemeenschappelijk gevoel voor humor. Hoe harder de grap, hoe beter. Tot tussen het lachen door iemand mompelt ‘dit kan écht niet’, wordt er doorgegaan. En waarom ook niet?
We zijn onder elkaar en weten dat we zitten te dollen. Zo gauw iemand jegens een ander te ver gaat, krijgt hij dat meteen te horen. Maar in gezelschap van onbekenden (dus ook nietsvermoedende internationals) gaan we – hopelijk – wel wat tactvoller met grappen om.
Finkerstest
Bij twijfel daarover zou je in contact met internationals de Herman Finkerstest kunnen overwegen. In een oude show probeerde hij met zijn lied Elfstedentocht de optimale gradatie van ‘ellende’ te vinden. Te weinig ellende is saai, maar nodeloze grofheid valt ook niet goed.
Misschien moeten we allemaal wat meer thinkers worden; eerst uitzoeken waar iemands grens ligt en dan vallen de grapjes wel beter. En dan kun je internationals ook meteen uitleggen wie Herman Finkers is.
Tjibbe, Sjoerd en Wibbe, die zouden het wel rooien, Tjibbe, Sjoerd en Wibbe, die zaten mooi te klooien. Zijn in een wak gereden, volledig overleden. Zo heb je ‘t over Friezen, zo heb je ‘t over dooien.
(valt goed in de smaak)
Over dooi gesproken: in Wereldoorlog II, Werd hij vaak verreden, het weer zat vrees’lijk mee. Een koude oorlog, dat is waar: drie schaatsers vroren dood. Was toen niet zo’n bezwaar, het ging van de grote hoop.
Minder succesvol. ‘Weet ik dat, houd ik daar rekening mee; schrijven is schrappen en zo schrijven we dus onze liedjes.’ Waarvan akte.