Columnist Gerrit Breeuwsma slaat zijn eigen verjaardag al jaren over. Maar niet de verjaardag van zijn faculteit, die net ietsje jonger is dan hijzelf.
Net terug van vakantie val ik op het werk meteen met de neus in de boter. Mijn faculteit (gedrags- en maatschappijwetenschappen, GMW) viert haar 60-jarig bestaan en dat wordt opgeluisterd met enkele feestelijkheden, lezingen en een kleine tentoonstelling.
Of het een geslaagd feest is geworden, kan ik niet zeggen. In de eerste plaats omdat het echte feest op het moment van schrijven nog moet losbarsten, maar vooral omdat ik medeverantwoordelijk ben voor de organisatie ervan en het is niet zo kies om mijn eigen verdiensten te bejubelen.
Dat ik gevraagd werd me met de lustrumviering te bemoeien, zou iedereen die me wat beter kent best kunnen verbazen, want ik ben niet bepaald een feestnummer. Zelf net iets ouder dan de faculteit, sla ik al een decennium mijn verjaardagen over, in de hoop zo de tijd te slim af te zijn.
Maar goed, niet iedereen volgt die tactiek, zodat ik niet altijd weet te ontkomen aan feesten en partijen. Daar probeer ik mijn gemoedstoestand dan enigszins onder controle te houden met een paar glazen wijn, die ik net iets te snel drink, waarna de melancholie toeslaat en ik steevast denk: God, zat ik maar thuis met een goed boek!
Ik sla mijn verjaardagen over, in de hoop zo de tijd te slim af te zijn
Die laatste verzuchting zegt dan misschien toch iets over mijn bemoeienis, want het lustrumthema moet Een boekje open luiden. Nee, niet een oproep om lekker te roddelen over collega’s, maar met het idee om de schijnwerpers te richten op de vele boeken die er in de loop der jaren onder de vlag van GMW zijn verschenen.
Geen overbodige luxe, want in wetenschappelijke zin worden boeken maar al te vaak stiefmoederlijk behandeld, terwijl Engelstalige artikelen vaak de lievelingetjes zijn van de boekhouders die overal de touwtjes in handen lijken te hebben.
Toen ik eind jaren zeventig begon aan de studie psychologie – wat waren we nog jong, de faculteit en ik – was dat vooral om zoveel mogelijk te lezen (in de hoop genoeg wijsheid te vergaren om ooit zelf iets te schrijven). Boeken welteverstaan.
We werden ook aangemoedigd om te lezen en bij verschillende vakken hoorden dan ook lange leeslijsten. Er waren daarbij flink wat docenten die er niet voor terugdeinsden om hun eigen boek (of boek-in-wording) op het programma te zetten. Terugdenkend aan mijn studie waren dat niet zelden de interessantste colleges (en docenten).
Zonder enige academische voorgeschiedenis in de familie, vrees ik dat ik een behoorlijke geromantiseerde opvatting over de wetenschap had. Professoren mochten best een beetje stoffig zijn, als ze maar geleerdheid uitstraalden en geleerdheid betekende boeken.
Professoren moesten geleerdheid uitstralen en geleerdheid betekende boeken
Waarschijnlijk was het toen al een anachronisme, maar ergens in de vroege jaren negentig, inmiddels zelf werkzaam aan de universiteit, werd ik hardhandig geconfronteerd met de realiteit.
Psychologie werd onderworpen aan een beoordeling van haar wetenschappelijke werkzaamheden. Daartoe kreeg ik een diskette toegestuurd waarop mijn publicaties stonden vermeld; ik hoefde die alleen maar te openen en te checken op juistheid en volledigheid.
Ik schreef in die tijd voor het vaderland weg, allemaal onbeduidend werk natuurlijk, maar ook een tweetal omvangrijke boeken, waaronder een commerciële editie van mijn dissertatie, maar tot mijn schrik was daar niets van terug te vinden op de diskette; mijn bestand was helemaal leeg.
Nu ik langzaam maar zeker richting de uitgang van mijn academische bestaan word geleid, hoor ik steeds vaker fluisteren dat het tij aan het keren is. Boeken zouden er weer (meer) toe doen. Ik weet het niet, maar hoop het wel. Als het lustrum daar dan een beetje aan zou kunnen bijdragen, zou het wat mij betreft geslaagd zijn.
Maar ja, of het een geslaagd feest is geworden, daar kan ik dus nog niets over zeggen.
GERRIT BREEUWSMA