Positivoos
Onlangs stonden we thuis even stil bij de eerste verjaardag van de coronacrisis. Nu kun je er over twisten wat de exacte verjaardagsdatum is: de uitbraak in China, die in het Italiaanse Bergamo of tijdens het carnaval in Tilburg?
Wij houden het thuis op 16 maart. Op die datum werden, een jaar geleden, de universiteitsgebouwen en scholen gesloten. Waar het tot dan toe nog min of meer een ver-van-ons-bedshow was, raakte de sluiting ons alle vier direct en kwamen we ineens thuis te zitten.
Gebak en slingers kwamen er niet aan te pas, aan die verjaardag, en ‘lang zal ze – ja, crisis is natuurlijk vrouwelijk – leven’ hebben we ook niet gezongen. Sterker nog, aan een tweede verjaardag moeten we even niet denken. In plaats daarvan keken we terug op het afgelopen jaar, stonden stil bij wat we gemist hadden en hoe we ons er desondanks manmoedig doorheen hebben geslagen.
Na wat heen en weer gepraat werd er geconcludeerd dat ik nog het minst geraakt leek door de crisis en ‘de positivo’ van het gezin was (de ouderen onder ons kennen de Positivoos nog wel van hun carnavalshit Onze God is de beste, met de gevleugelde constatering: ‘Daarom zijn wij in het Westen, relatief in goede doen’).
Dat mag een verrassende conclusie heten, want in huiselijke kring sta ik juist bekend als iemand voor wie het glas op zijn best half leeg is. En als u me het afgelopen jaar een beetje gevolgd hebt, weet u ook dat ik meer iemand ben van Weinen, Klagen, Sorgen, Zagen, zoals Johann Sebastian Bach het koor in zijn wonderschone cantate voor de derde zondag na Pasen (BWV 12) laat zingen, dan van optimistisch geblaat. Dat is voor naïeve schapen.
Wellicht dat ik toch wat van slag raakte door deze onverwachte conclusie, want de afgelopen dagen werd ik overvallen door een gevoel van moedeloosheid. Misschien omdat alles een herhaling lijkt van vorig jaar: de onlinetentamens, de voorbereiding van onlinecolleges, de saaie zoomvergaderingen, terwijl het licht aan het einde van de tunnel steeds maar weer naar achteren wijkt. Déjà vu.
De antwoorden op de vraag naar concrete maatregelen voor de toekomst, bleven helaas erg karig
Omdat je toch onwillekeurig je hoop vestigt op hen die boven je geplaatst zijn, heb ik de recente RUG-podcast met de leden van ons college van bestuur maar eens beluisterd. Dat beloofde niet alleen het coronajaar te evalueren, maar ook een schets van de toekomst te geven.
Precies wat ik nodig had.
De drie bestuurders lieten zich in hun evaluatie ook kennen als echte positivoos. Zo keken ze met trots terug op wat er allemaal gerealiseerd was aan de RUG. Trots op de snelle omschakeling naar onlineonderwijs, met lof voor de docenten en ICT-afdeling en waardering voor alle inspanningen.
De antwoorden op de vraag naar concrete maatregelen voor de toekomst, bleven helaas erg karig, met vage bespiegelingen over de mogelijkheid van ‘geleidelijk meer vrijheidsgraden’, faciliteren van (meer) thuiswerken en de constatering van de rector dat zij niet in een glazen bol kan kijken.
Ik had die ochtend net in de NRC gelezen dat de salarissen van bestuurders in het hoger onderwijs ongeveer 4 à 5 keer zo hoog zijn als die van een beginnend universitair docent en mogelijk dat mijn verwachtingen daardoor wat te hoog gespannen waren.
Hoe dan ook, het stelde me niet gerust en waar in de podcast nog werd gespeculeerd over de mogelijkheden van onderwijs in het laatste blok van dit jaar, geloof ik niet meer dat het in september allemaal weer goed komt.
Aan het eind van het interview was ik weer helemaal mijn vertrouwde pessimistische zelf.
Nu moet ik ze daar thuis nog van zien te overtuigen.