Te veel werk, te weinig tijd
De moeizame overgang naar open access
Voor Daan Ornée, derdejaars promovendus psychiatrie, is closed access publiceren geen optie meer. ‘Ik heb afgelopen jaar bewust de keuze gemaakt: als een tijdschrift niet open access publiceert, kies ik een ander. Maar ik denk ook dat ik daarin een uitzondering ben’, zegt de beginnende wetenschapper.
Ornée is een van de open-access-ambassadeurs die de universiteit sinds de zomer rijk is. Ze zijn inmiddels op elke faculteit te vinden, zodat wetenschappers met vragen een kort lijntje hebben naar iemand die al meer ervaring heeft. Een noodzakelijke stap, want vanaf 1 januari 2021 eisen zowel Europese als Nederlandse financiers dat onderzoeksresultaten die (deels) gefinancierd zijn met publiek geld open access gepubliceerd worden.
Volgens de laatste cijfers van de UB is 54 procent van de Groningse publicaties in 2019 open access gepubliceerd. ‘We gaan elk jaar vooruit en ook dit is een mooie stap’, zegt Peter van Laarhoven van de UB. Maar de honderd is nog niet gehaald.
De basis
Even terug naar de basis. Open access (OA) publiceren betekent kortweg dat wetenschappelijke artikelen voor iedereen gratis toegankelijk zijn. Dit in tegenstelling tot closed access (CA), waarbij een lezer geabonneerd moet zijn op het desbetreffende wetenschappelijke tijdschrift om een artikel te kunnen lezen.
‘Als bibliotheek werken wij al zo’n vijfentwintig jaar aan OA’, licht Van Laarhoven toe. ‘In het begin was het vooral een bibliotheekding. Wij werden jaarlijks geconfronteerd met alsmaar stijgende abonnementsgelden voor wetenschappelijke tijdschriften.’
Wij werden geconfronteerd met alsmaar stijgende abonnementsgelden
Tijdschriften die nota bene worden gevuld met artikelen van de eigen wetenschappers. En die bestaan doordat diezelfde wetenschappers, gratis en voor niets, de redacties vormen en via peer-review de kwaliteit beoordelen.
Het budget van de UB kon de stijgende abonnementskosten niet bijbenen. De verdienmodellen van grote uitgevers werden niet alleen in Groningen, maar in de hele academische gemeenschap een serieus probleem. Wilden ze de beste tijdschriften houden, dan moesten daar andere tijdschriften voor worden opgezegd. ‘Een vicieuze cirkel die met de komst van OA doorbroken leek te kunnen worden’, zegt Van Laarhoven.
Plan S
Maar uitgeverijen hebben andere inkomsten nodig, als ze geen abonnementsgelden meer ontvangen. De overgang naar OA betekent dan ook dat wetenschappers niet meer betalen voor het lezen van de artikelen, maar wel voor het publiceren ervan. Ze betalen dan bijvoorbeeld article processing costs (APC). ‘Dat is het bedrag dat een tijdschrift inschat kwijt te zijn aan de volledige publicatie van een artikel’, licht Van Laarhoven toe.
In 2018 kwam met Plan S de echte impuls om dit model door te zetten. Het initiatief vanuit de Europese Commissie, gevormd onder de noemer cOAlition S, stelde de voorwaarde dat alle publicaties die (deels) gefinancierd worden met publiek geld vanaf 2020 voor iedereen toegankelijk moesten zijn.
OA publiceren is niet heel moeilijk, maar je moet wel de tijd nemen om het uit te zoeken
Via de Vereniging van Universiteiten (VSNU) werden deals gesloten over publicatiekosten met grote wetenschappelijke uitgevers als Springer en recentelijk ook Elsevier, opdat wetenschappers nu niet de rekening zouden betalen van de overgang.
Toch blijft het een moeizame verandering. Uitgevers moeten hun verdienmodel bijstellen en wetenschappers moeten wennen aan de nieuwe manieren van publiceren. Om hen tegemoet te komen, is de deadline van 1 januari 2020 met een jaar opgeschoven.
Struikelblok
Het grootste struikelblok dat wetenschappers aan de RUG nog tegenkomen in de overgang naar OA ligt volgens Vera Heininga, postdoc bij gedrags- en maatschappijwetenschappen en ook OA-ambassadeur, simpelweg in de ervaring. ‘Als je de eerste keer OA publiceert moet je gewoonweg heel veel uitzoeken. Welke tijdschriften zijn al OA en welke niet? Waar heeft de universiteit al deals mee? Waar kan ik eventueel korting krijgen op een APC? Het is niet heel moeilijk, maar je moet wel de tijd nemen om het uit te zoeken.’
En die tijd hebben veel wetenschappers gewoonweg niet. ‘De prioriteiten voor publiceren liggen toch in eerste instantie bij de keuze van het tijdschrift. En daarna hoeveel moeite je erin moet steken om het eventueel OA te maken’, zegt Ornée.
Als het tijdschrift waarin jij wilt publiceren niet OA is, wat doe je dan?
Vergeet ook de impactfactor van het tijdschrift niet. ‘Want als het tijdschrift waarin jij wilt publiceren niet in OA publiceert, of geen deal heeft met de universiteiten, wat doe je dan?’
Natuurlijk levert de UB volop informatie. Zo is er een specifieke pagina gericht op OA. Daar kun je in het kort alle informatie vinden die je nodig hebt, maar er staat ook de OA Journal Browser, een database van tijdschriften waar de UB op dit moment deals mee heeft.
‘En ik denk dat de invoering van de ambassadeurs een stap in de goede richting is’, zegt Heininga. ‘Zo breng je de informatie veel dichterbij de onderzoeker.’
Stimulans
Maar wil je OA nu echt van de grond krijgen, dan moeten onderzoekers een stimulans voelen om ermee aan de slag te gaan. Volgens Ornée zit de sleutel hem in mensen belonen. In het geval van de beginnende onderzoeker zou daar zelfs een simpele oplossing voor zijn, meent hij.
‘Vanuit de Graduate Schools worden excellentiecriteria gesteld’, zegt Ornée. ‘Denk bijvoorbeeld aan een x aantal artikelen publiceren in een top-tien genoteerd tijdschrift, of binnen de gestelde tijd promoveren. Per gehaald criterium krijg je tweehonderd euro die je voor publicatie kunt gebruiken. Daar zou je eenvoudig ook OA-publicaties aan toe kunnen voegen.’
Een goed idee, denkt ook Heininga. ‘Maar dat houdt wel op als je gepromoveerd bent, omdat er vanaf een post-docpositie geen financiële prikkels meer zijn.’ Daarmee haal je de meer ervaren wetenschapper dus niet meer over.
‘Ik denk dat het toch ontbreekt aan concreet beleid’, zegt Heininga. ‘Heel veel mensen binnen de universiteit onderkennen het belang wel, maar vervolgens wordt er te weinig gedaan met de structurele inbedding. Je moet mensen stimuleren om de intrinsieke verandering teweeg te brengen.’