Onbenullige feitjes stampen

Op de middelbare school moest  je onbenullige feitjes uit je hoofd  leren. ‘Algemene kennis voor later’, was  het argument. Maar dat ze daar op de universiteit mee doorgaan maakt bedrijfskundestudent Tjeerd Wiersma woest.

Ik heb zin om het uit te schreeuwen. Om me heen zie ik andere studenten ook zuchten en steunen, maar er is nog niemand die de moed bij elkaar heeft geschraapt om keihard door de stille tentamenzaal te gillen. Uiteindelijk vul ik bij vraag 33 antwoord ‘B’ in, maar de behoefte om te gaan schreeuwen wordt er niet minder van. Sterker nog: bij het lezen van vraag 34 voel ik opnieuw een woedeaanval opkomen.

Dit verhaal begint twee weken eerder, als het centimetershoge boek voor het eerst voor me op tafel ligt. De pil telt exact 776 bladzijden. De opdracht is duidelijk: leer het boek uit je hoofd, maak het tentamen en haal er een voldoende op. Dan ben je vijf studiepunten rijker en komt die felbegeerde propedeuse bedrijfskunde weer een stukje dichterbij. Vol goede moed begin ik.

Ik begrijp de grote lijnen

Het leren gaat eerst moeizaam, maar al gauw begin ik de structuur van het boek te begrijpen. Sneller dan ik had verwacht blader ik door de hoofdstukken over ‘leiderschapsstijlen’, ‘perceptie’ en ‘groepsdynamiek’. Het moet gezegd: niet overal is de stof even intrigerend en hier en daar kom ik maar met moeite door de enorme lappen tekst.

Des te trotser ben ik op mezelf als ik per hoofdstuk de grote lijnen begrijp en de verschillende theorieën in verband met elkaar zie. Uit de vakhandleiding maak ik op dat ‘ook de namen van de grondleggers van de belangrijkste theorieën tot de leerstof behoren’. Braaf leer ik ze uit mijn hoofd. Die honderden bladzijden met te leren tekst zijn door de makers van het vak samengebracht in een meerkeuzetoets van vijftig vragen.

In de volle tentamenzaal hoor ik de studenten zuchten. Argwanend begin ook ik die eerste vragen te lezen. Dan blijkt mijn grote angst werkelijkheid te worden.

Maar die pietluttigheden…

Van ‘kennis over de verbanden tussen de theorieën’, zoals zo mooi omschreven in de vakhandleiding, zie ik in de vragen op het tentamen weinig terug. Wat ik wel terugzie: een heel groot deel van de vijftig meerkeuzevragen gaat over kleine pietluttigheden. ‘Theorie X uit hoofdstuk Y gaat over model Z’ staat in de vraag. Dát wist ik.

De vraag die wel gesteld wordt loopt uit op een gokje, want ‘welke van de vier onderstaande antwoorden het beste past bij stap drie in het model?’ Ik heb geen flauw idee. Grote lijnen zie ik op het tentamen maar in een paar vragen terug. Als ze er zijn worden ze in zulke flauwe woorden gevraagd dat antwoorden bijna niet mogelijk is. ‘Welke van deze antwoorden is het minst waar’, waarna je zo gaat twijfelen dat je maar ‘D: alle antwoorden zijn waar’ invult.

Mijn woede barst pas echt los bij vraag 33: een kennisvraag, met als vier meerkeuzemogelijkheden de verhaspeling van hetzelfde woord. Het gaat er niet om dat je weet wat het antwoord is, maar hoe je het moet spellen. Waar zijn we in godsnaam mee bezig?

…maken me ontzettend boos

Op de middelbare school kwamen ze er nog mee weg dat ze je onbenullige feitjes uit je hoofd lieten leren. ‘Algemene kennis voor later’, was toentertijd het argument. Dat ze op de universiteit op dezelfde voet doorgaan en tentamens volgooien met onbenullige feitjes maakt me ontzettend boos.

Vraag 34: ‘Wat is de eerste stap in het motivatie-model van Vroom?’. Ik vul C in. ‘Expectancy: de inschatting dat een grote inzet zal leiden tot een goede prestatie’. Precies dát ontbreekt door dit tentamen.

Tjeerd Wiersma is eerstejaars bedrijfskunde en student-redacteur bij de UK.

04-02-2014