Het dilemma van het museum
Wat doen we met de schedels?
In het schemerlicht staan potten met lichaamsdelen, zwevend in doorzichtige vloeistof. Het lichaam van een man, in lange plakken gezaagd. Een baby met twee hoofden; een stel longen, zwart van ziekte. Langs de wanden doemen skeletten op, van piepkleine kindergeraamtes tot kromgebogen mensfiguren die ieder moment in beweging lijken te kunnen komen. Dit is geen scène uit een horrorfilm, maar een glimp van het anatomisch kabinet van het Universiteitsmuseum.
Een bezoek aan deze ruimte is voor veel mensen een bijzondere ervaring. Lars Hendrikman noemt het ’t ‘wow-effect’. Maar, zegt de man die ruim een jaar geleden aantrad als directeur, dat is niet het effect dat je wilt hebben als het om menselijke resten gaat.
Schedels
Veel schedels uit de collectie van het Universiteitmuseum komen uit de collectie van Petrus Camper. Deze arts, anatoom, fysioloog en antropoloog verzamelde schedels van over de hele wereld, zoals de ‘Hottentot’ of ‘inwoner van Madagascar’. Om de verschillende mensenrassen te classificeren mat hij de exacte ‘linea facialis’, of gelaatshoek.
Hij was een verlicht wetenschapper met een open blik, die niets moest hebben van de gedachte dat het ene ras superieur was aan het andere. Tegelijk is duidelijk dat de schedels vaak zonder toestemming zijn verworven.
‘De vraag die ik mij stel: is het verantwoord om menselijke resten in de tentoonstelling te hebben? En zo ja, onder welke voorwaarden moet je die dan tentoonstellen?’
Het zijn vragen die niet alleen Hendrikman bezighouden. Internationaal wordt hier binnen de museumwereld al langer een ethische discussie over gevoerd, die nu ook Groningen bereikt. En voor het Universiteitsmuseum is de uitkomst dat er, stap voor stap, dingen gaan veranderen.
Huid met tatoeage
Het Universiteitsmuseum bezit nog enkele oude tatoeages. Eentje, uit eind achttiende eeuw, is op sterk water gezet door Pieter de Riemer. Een andere is afkomstig uit de collectie van Petrus Camper en afkomstig van een Italiaanse zeeman.
Tatoeages begonnen aan een opmars, nadat James Cook in 1769 Haïti aandeed. Het woord ‘tatoeage’ is afgeleid van het Haïtiaanse ‘tattau’, dat ‘slaan’ betekent.
Eerst waren het vooral zeelui en mijnwerkers die hun lichaam versierden. De zeelui kozen vaak voor een anker, de mijnwerkers voor een lamp, als een soort amulet. Later kwamen daar andere symbolen bij: de windroos bijvoorbeeld. De god Poseidon mocht je op je lichaam zetten wanneer je de evenaar passeerde.
Geen toestemming
Om de afwegingen te begrijpen, is het belangrijk te weten waar de verschillende lichaamsdelen, schedels en skeletten in de collectie vandaan komen.
Doen alsof deze collectie niet bestaat, is geen goede oplossing
Een deel ervan bestaat uit schedels en preparaten van de Groningse hoogleraar geneeskunde en anatomie Petrus Camper die bij koninklijk besluit in 1820 zijn toevertrouwd aan de RUG. Ook de collectie van de Haagse arts en anatoom Pieter de Riemer kwam naar Groningen. En dan zijn er nog foetussen en baby’s op sterk water, of skeletten die ooit gebruikt werden in het medisch onderwijs.
Maar in de loop der jaren is veel informatie over de herkomst van deze menselijke resten verloren gegaan. Van slechts enkele is bekend van wie ze zijn, en in alle gevallen is de kans vrijwel nihil dat er ooit toestemming is gegeven om ze in een museum tentoon te stellen.
Vervormd skelet van een man met rachitis
De ‘Engelse ziekte’ of rachitis zorgde vooral in de achttiende en negentiende eeuw voor veel problemen. Een gebrek aan calcium en vitamine D – dat het lichaam aanmaakt onder invloed van zonlicht, of haalt uit producten als visolie – zorgde bij jonge kinderen voor ernstige misvormingen aan het skelet – vaak de ruggengraat of het bekken.
Hoewel de ziekte niet dodelijk is, waren de gevolgen enorm. Vervormingen aan de rug zorgden voor veel pijn. Het musem bezit ook het misvormde bekken van een vrouw uit Warffum die overleed omdat haar baby niet geboren kon worden.
Een deel van de resten heeft daarnaast een koloniale achtergrond, wat een extra laag aan de discussie toevoegt. Hendrikman vermoedt dat het debat over de ethiek van menselijke resten in musea mede is ingegeven door het bredere gesprek over de koloniale geschiedenis. Een gevoelige kwestie, daar is hij zich bewust van.
Geschiedenis
Wat tot slot ook meespeelt, is dat de functie van de collecties is veranderd in de afgelopen jaren. Ooit waren ze primair educatief bedoeld, bijvoorbeeld om studenten te leren hoe een foetus zich ontwikkelt in de baarmoeder, of hoe een door Engelse ziekte vervormd bekken eruit ziet. Tegenwoordig dienen ze vooral om het verleden van de universiteit te belichten.
Foetus op sterk water
Deze ‘zwangere baarmoeder met wandbreuk’ is een van de objecten waar nauwelijks iets over bekend is, ook niet wanneer deze foetus overleed en door wie hij op sterk water is gezet. Wel zal hij gebruikt zijn in het medisch onderwijs. In een tijd waarin nog nauwelijks beeldvormende technieken werden gebruikt, waren lichaamsdelen – en ook foetussen – op sterk water essentieel om studenten in 3D te laten zien wat zich afspeelde in het menselijk lichaam.
De vraag is alleen of dit laatste duidelijk is voor bezoekers. ‘Het anatomisch kabinet trekt enorm veel bekijks. Als er op sociale media al iets terug te vinden is van het interieur van het Universiteitsmuseum, dan is het vaak het anatomisch kabinet’, zegt Hendrikman. Dat is misschien goed voor de bezoekcijfers, maar hij vrees dat de aandacht vooral voortkomt uit de 'wow-factor' en minder uit interesse in de geschiedenis.
Is een model minder educatief dan een echt skelet? Nee
‘Het is een interessant en lastig dilemma’, zegt hij. ‘Intuïtief zeg ik dat je de menselijke resten niet moet willen tentoonstellen, maar alleen de deur van deze collectie sluiten en doen alsof hij niet bestaat, is zeker geen goede oplossing.’
De geschiedenis van de universiteit vertellen is immers een van de belangrijkste taken van het Universiteitsmuseum. ‘De schedelcollectie van Petrus Camper maakt al meer dan twee eeuwen deel uit van deze geschiedenis’, vertelt Hendrikman. ‘Je moet weten hoe je recht doet aan het 21e-eeuwse inzicht in het tentoonstellen van menselijke resten, enerzijds, en aan de geschiedenis van je eigen instituut, anderzijds.’
Tweehoofdige baby
Over de ‘tweekoppige misgeboorte’ is weinig meer bekend dan dat het object behoort tot de pathologische collectie. Ook deze Siamese tweeling zal gebruikt zijn voor het medisch onderwijs.
Het op sterk water zetten van lichaamsdelen en misgeboorten nam vooral in de achttiende en negentiende eeuw een vlucht. Vaak waren het lichaamsdelen van misdadigers of doodgeboren baby’s. De Haagse anatoom Pieter de Riemer – het Universiteitsmuseum kreeg in 1831 zijn collectie in bezit – stelde zijn preparaten tentoon in zijn eigen huis. Regelmatig gaf hij daar rondleidingen voor geïnteresseerden.
En dan is er ook nog de educatieve waarde van de collectie. Het museum organiseert rondleidingen door geneeskundestudenten, waarbij aan de hand van deze objecten wordt uitgelegd waaraan de persoon heeft geleden, hoe een dergelijke ziekte indertijd werd behandeld en hoe dat nu in een ziekenhuis wordt aangepakt.
Evenwichtsoefening
Toch ziet Hendrikman ook hier de andere kant van de medaille: ‘Als het een skelet is dat niet van een mens is geweest, maar gewoon een model, is het dan minder educatief? Het antwoord is waarschijnlijk nee; het is even educatief. Het hele vraagstuk is een evenwichtsoefening die ik op dit moment probeer uit te voeren.’
Dat doet hij niet alleen – hij gaat in gesprek met zijn collega’s in het Universiteitsmuseum en met andere musea. Een vraag die daarbij opkomt: wat is het alternatief? Wat zou er gebeuren als het Universiteitsmuseum besluit een deel van deze menselijke resten niet langer te tonen? Zou een begrafenis dan een optie zijn?
Een collectie die niet wordt bekeken, is eigenlijk dood
Wat dat laatste betreft, daar kan hij niets definitiefs over zeggen. Voor hem draait het om de afweging: ‘Wat is de meerwaarde van begraven boven met respect bewaren en de objecten beschouwen zoals ze meer dan twee eeuwen geleden ook werden beschouwd?’ Het antwoord daarop moet hij nog vinden.
Doorgezaagde man
Niemand weet hoe de ‘doorgesneden man’ aan zijn eind kwam. Er is van hem alleen bekend dat hij 27 jaar oud was en dat zijn lichaam na zijn dood rond 1920 werd ingevroren en vervolgens in de lengte in zeven plakken werd gesneden door arts-anatoom Jan Willem van Wijhe.
‘Om den romp op deze wijze te kunnen doorzagen, is het nodig hem eerst steenhard te doen bevriezen in een mengsel van ijs en keukenzout; hij klinkt dan als een klok, wanneer men er met een hamer op slaat’, schreef Van Wijhe er later over.
Het is een voorbeeld van de ‘vriescoupetechniek’, door Pieter de Riemer rond 1918 bedacht. Hiervoor werd weefsel eerst bevroren en daarna in dunne plakjes gesneden, waarna snel kan worden gezien of er sprake is van afwijkingen.
De ‘doorgesneden man’ had een ander doel. Zijn preparaten gaven geneeskundestudenten een unieke kijk in het menselijk lichaam.
Tot nu toe heeft Hendrikman telkens besloten om menselijke resten die uit de vaste collectie gaan naar het depot te verplaatsen. ‘Het is steeds belangrijker om ze te behouden omdat ze deel uitmaken van de geschiedenis’, stelt hij. ‘Zo blijven ze in de toekomst beschikbaar voor educatie en onderzoek.’
Dit gaat straks ook gebeuren met delen van de huidige collectie. ‘Die worden met respect overgebracht naar het museumdepot op Zernike, waar nog honderdduizend andere objecten worden beheerd.’
Stapsgewijs
Hendrikman plant een stapsgewijze verandering in het museum. Als eerst verdwijnen de schedels van Petrus Camper. Waarom die als eerste? Omdat het daarvan aannemelijk is dat ze zonder toestemming zijn verkregen, legt Hendrikman uit; bovendien stammen ze uit een koloniale context. ‘Dit zijn redenen genoeg om daar in ieder geval niet mee te pronken of ze tentoon te stellen. Je moet respect betuigen aan je eigen geschiedenis, maar ze moeten zeker niet open en bloot toegankelijk zijn in je opstelling’, benadrukt hij.
Later wordt dan het anatomisch kabinet heringericht. Hoe precies, dat staat nog niet vast, maar het plan is om bepaalde onderdelen alleen voor onderwijsdoeleinden beschikbaar te stellen. Toch zal de collectie niet volledig worden verwijderd. ‘Het is een museumcollectie, en een collectie die niet wordt bekeken, is eigenlijk dood. Een collectie die niet meer wordt ingezet voor onderwijs en onderzoek verliest zijn waarde.’
Hendrikman hoopt de veranderingen tegen komende zomer door te voeren, al is dat door personeelsgebrek onzeker. Wat hoe dan ook wél vaststaat: sommige menselijke resten zullen in de toekomst niet langer zichtbaar zijn voor het publiek. Het is aan de bezoekers om te bepalen of ze het 'wow-effect' zullen missen.