• Breeuwsma

    Granaathuls

     

    In mijn ouderlijk huis staat op een plankje in de hal een granaathuls te pronken. De granaat is van glimmend koper en heeft een fraai geschubde hals. Op de huls staat de beeltenis van het Nederlands Hervormde kerkje van Wons – dat vanwege zijn ronde, achthoekige vorm de bijnaam de Theebus draagt – gegraveerd, met het opschrift: 16 april 1945 Wons bevrijd.

    Die granaat staat er zolang ik me kan heugen en zoals dat gaat met het vanzelfsprekende: je denkt er zelden aan. Maar nu is er momenteel in Rotterdam een tentoonstelling, met de titel De Tweede Wereldoorlog in 100 voorwerpen. Er was onlangs een conferentie naar aanleiding van de tentoonstelling en daar mocht ik een lezing geven, over de vraag wat en hoe kinderen van de oorlog kunnen leren aan de hand van voorwerpen. De organisatie vroeg of ik in mijn verhaal ook iets persoonlijk over een voorwerp, dat met de oorlog te maken heeft, kon vertellen.

    Ik dacht onmiddellijk aan de granaat.

    De granaat, afgeschoten door de Canadezen bij de bevrijding van Wons, is een behoorlijk projectiel – 75 mm. – en sprak als kind tot de verbeelding. Aan de onderkant staat een serienummer gestanst en het jaartal 1943. De granaat was dus al twee jaar oud voor hij in gebruik werd genomen. Is dat oud voor een granaat? In oorlogstijd? Hoe dan ook, het gevaarte heeft ooit zijn werk gedaan, zoveel is zeker. Het heeft mensen schrik aangejaagd en dat idee alleen al bracht je in gedachten iets dichter bij de oorlog.

    Mijn vader, die bij de bevrijding 12 was, vond het gevaarte kort na de oorlog en had de tegenwoordigheid van geest om er een herinnering aan de bevrijding in te laten graveren.

    De granaathuls sloeg voor ons als kinderen, als tastbaar stukje verleden, een brug naar het verleden van de Tweede Wereldoorlog en regelmatig werkte zijn stille aanwezigheid als startpunt voor verhalen over de oorlog. Wij hoorden die verhalen graag. Over de stelling Wons en de gevechten rond de Afsluitdijk, maar ook de beschietingen van het dorp zelf, waarbij tijdens de bevrijding verschillende boerderijen in as werden gelegd en slachtoffers werden gemaakt. De familie van de slachtoffers kende ik vaak van naam en gezicht en dat maakte de oorlog behoorlijk concreet.

    Mijn ouders waren natuurlijk ingenomen met de gravure, maar eerlijk gezegd vond ik het als kind een beetje afbreuk doen aan het projectiel. Het verzachtte de rauwe echtheid van de granaat; het deed te veel denken aan een souvenir.

    Lange tijd was ik een beetje jaloers op een vriendje dat ook de beschikking had over een granaathuls, maar minder opgepoetst en glimmend als die van ons en zonder enige opsmuk. Deze huls deed regelmatig dienst in ons oorlogsspel. Die van ons was daar ongeschikt voor. Het leek ons niet waarschijnlijk dat er eerst fraaie plaatjes in een granaat werden gegraveerd voor ze werden afgeschoten. Bovendien mocht de gravure niet worden beschadigd.

    Met het verstrijken van de tijd en de lastig te stuiten aftakeling van de kinderlijke verbeelding, werd de lege huls meer en meer een ornament. Hij deed soms dienst als bewaarplaats voor zaken die even geen asiel wisten te vinden – potloden, knopen, muntstukken – of werd opgevuld met droogbloemen en zo gebruikt voor waar het toch al veel van weg had: een vaas. Daar was niet veel heroïsch aan.

    Maar toen ik mijn lezing aan het voorbereiden was en nadacht over de betekenis van voorwerpen voor onze herinnering aan de oorlog, merkte ik hoezeer ik gehecht ben aan het ding. Wat stelt het voor, zou je kunnen zeggen. Granaten zijn er bij duizenden afgevuurd; maar het heeft de tand des tijd doorstaan en het zal ons waarschijnlijk allemaal overleven. De gravure, die me als kind in de weg zat, geeft hem nu juist iets bijzonders.

    Als blijvende herinnering aan de oorlog is de granaat een waardevol object geworden. Maar door de gravure doet hij me tegenwoordig vooral denken aan mijn vader en om die reden is de huls me nog het meest dierbaar.

    Gerrit Breeuwsma is docent psychologie

    Foto Reyer Boxem