Opluchting, maar ook stigma
Zo’n label blijft plakken
‘Als ik mijn kamer niet heb opgeruimd, denk ik: nou ja, dat komt door de ADHD. Dus dan laat ik die rotzooi gewoon liggen. Ik gebruik het als verklaring, maar ook als excuus.’
Als tweedejaars psychologie is Johanna Rietveld (20) maar al te bekend met de DSM-5, het handboek voor de classificatie van psychische stoornissen. Zij kan er maar liefst vier afvinken: naast ADHD werd bij haar ook nog PTSS, een depressie en een gegeneraliseerde angststoornis vastgesteld.
En Johanna is bepaald niet de enige student bij wie een psychische aandoening is vastgesteld. Uit cijfers van het Trimbos Instituut blijkt dat dit in 2022 gold voor 43,7 procent van de studenten. In 2007 was dat nog maar 22,4 procent. Als je kijkt naar werksituatie – werkend, gepensioneerd, huisvrouw/man – is die toename onder studenten het hoogst. Alleen werklozen hebben vaker een psychische aandoening (48 procent), maar dat lag in 2007 ook al op 36,7 procent.
Bevestiging
De wachtrijen bij de studentenpsycholoog worden steeds langer – door de toegenomen prestatiedruk en door maatschappelijke zorgen, speculeert het Trimbos Instituut – en dus krijgen ook steeds meer studenten een officiële diagnose. Maar in hoeverre heb je er eigenlijk baat bij als iemand die ervoor doorgeleerd heeft een label op je plakt?
Het is niet prettig om zo’n label te krijgen, maar het is fijn als je het kunt begrijpen
Het label ADHD voelde voor Johanna vooral als een bevestiging. Met de diagnose PTSS had ze aanvankelijk meer moeite. ‘Dat vond ik een beetje gek. Dat is toch voor mensen die oorlog hebben meegemaakt? Het voelde alsof ik niet getraumatiseerd genoeg was om daaraan te voldoen.’
Je kunt een posttraumatische stressstoornis, oftewel PTSS, ontwikkelen als je iets engs of schokkends meemaakt en dat niet goed verwerkt. Je krijgt dan psychische klachten, zoals flashbacks of nachtmerries, waardoor je niet meer goed kunt functioneren. En zo’n traumatische gebeurtenis kan van alles zijn, leerde Johanna van haar psycholoog: oorlog, inderdaad, maar ook een ongeluk, het verlies van een dierbare, of, zoals in Johanna’s geval, seksueel geweld.
‘Het is niet prettig om zo’n label te krijgen, maar het is fijn als je het kunt begrijpen. Het is best wel een opluchting’, vindt ze. ‘Ik ben niet gek of ziek in mijn hoofd, er is echt iets mis. Dan kun je je leven inrichten zodat je ermee kunt dealen, of je kunt een behandeling starten.’
Acceptatie
Tweedejaars notarieel recht Marijke (19) kreeg te horen dat ze depressief was. ‘Dat was niet echt onverwachts. Ik kwam mijn bed niet meer uit, dus één plus één is twee.’ Maar ook zij werd gediagnosticeerd met PTSS, en ook zij associeerde dat vooral met oorlogstrauma. ‘Dat label vond ik heftig.’
Ik kan mezelf en mijn gevoelens en reacties beter verklaren
Toch herkende ze zich wel in de criteria. ‘Ik heb spasmes en ik sluit me erg af in drukke of overprikkelende situaties – dat hoort ook bij PTSS. Dat symptoom had ik vroeger nooit kunnen herkennen bij mensen.’
De diagnose heeft haar echt geholpen, vertelt ze. ‘Ik kan mezelf en mijn gevoelens en reacties beter verklaren. Als ik nu in paniek raak als ik iemand me aanraakt, begrijp ik waarom dat zo is en kan ik het ook beter uitleggen.’ En het helpt haar bij het herstel: ‘Het zorgt voor een stukje acceptatie, en ik leer hoe ik met bepaalde situaties en dingen om moet gaan.’
Stigma
Hoogleraar klinische psychologie Marieke Pijnenborg wijst op nog een andere belangrijke functie van het DSM-5 handboek en de bijbehorende psychologische labels: ‘Je moet in het huidige zorgsysteem een label krijgen om behandeld te kunnen worden. Zo werkt het zorgverzekeringssysteem nou eenmaal.’
Zelf is ze niet weg van het stelsel. ‘Zo’n label zegt weinig over het ziekteverloop of de oorzaken ervan’, vindt ze, maar je komt er vervolgens niet meer vanaf. ‘Je bent vaak niet op een gegeven moment genezen. Er is geen delabeling: je wordt niet opeens kankervrij verklaard, zoals bij een oncoloog.’
Er is geen delabeling: je wordt niet opeens genezen verklaard
En dat kan een probleem zijn, want psychologische labels hebben vaak een flink stigma. Dat merkt Pijnenborg ook bij haar patiënten met schizofrenie. ‘Het idee heerst dat die mensen gevaarlijk zijn, niet te vertrouwen. Dat doet wel wat met je zelfbeeld.’
Voorzichtigheid is dus geboden, benadrukt Pijnenborg. ‘Het is belangrijk om de patiënt goed te informeren over de inhoud van het label.’ Maar voordelen zijn er ook, weet ze. ‘Het geeft niet alleen steun en begrip, maar ook gemeenschappelijke taal om mee te communiceren, zowel met de patiënt als met collega’s.’
Linkse bubbel
Over haar depressie was Marijke heel open tegen haar studiegenoten en ploeggenoten. ‘Met dat label kunnen studerende mensen wel goed omgaan’, zegt ze. Maar dat ze ook PTSS had, vertelde ze aan bijna niemand, omdat ze bang was voor de reacties. ‘Mensen vragen zich direct af waarom je zoiets hebt, maar als je gebukt gaat onder PTSS ben je er helemaal niet aan toe om dat uit te leggen.’
Om de taboes rond psychische stoornissen te doorbreken, wijdde ze wel een aantal berichten op sociale media aan geestelijke gezondheid. Maar die openheid beperkt ze wel tot haar eigen kringen. ‘Ik zit in een vrij linkse bubbel, daar ligt geen stigma op labels en dan valt het mee hoe mensen reageren. Maar ik ben opgehouden om hierover te praten met mensen die ouder zijn dan dertig of veertig jaar en die niet in de zorg werken.’
Niet serieus genomen
Johanna is na een nare ervaring juist terughoudender geworden met praten over haar aandoeningen. ‘Het is moeilijk om open te zijn tegen mensen die er weinig verstand van hebben, of die vooroordelen hebben. Zij denken al snel dat je gek bent. Die stigmatisering vergeet ik liever.’
Ze was een keer op een huisfeestje waar ze overprikkeld raakte door de combinatie van de muziek en kletsende mensen. ‘Dus ik vroeg of de muziek wat zachter kon. Een vriendin reageerde toen ontzettend slecht: ze zei dat ze zich niet wilde aanpassen omdat ik ADHD heb. Dat hakte er wel behoorlijk in. Ik voelde me totaal niet serieus genomen.’
Toch kan ook Johanna steeds beter omgaan met haar labels. Dat komt ook door het gezin waar ze uit komt, vertelt ze. ‘Daar heeft iedereen wel een label, behalve mijn pa. Mijn moeder heeft dezelfde trekjes als ik en mijn broertje is autistisch. En om eerlijk te zijn: als ik naar mijn vader kijk, herken ik ook wel het een en ander uit de DSM.’