Lui
Op de vraag naar zijn hobby’s, antwoordt de 11-jarige Wiebe, ‘een beetje lui zijn en buitenspelen’.
Wiebe figureerde onlangs in de serie ‘Dit ben ik’, van de Volkskrant waarin kinderen aan de hand van zo’n twaalf, dertien vragen – ben je verliefd, wat zou je aan de wereld willen veranderen, hoe ziet je toekomst er over tien jaar uit – een portret van zichzelf schetsen. Belangrijke kwesties, waar de kinderen vaak verrassende dingen over weten te vertellen.
Met het antwoord op de vraag naar zijn hobby’s, stal hij meteen mijn hart. Een ambitieuze jongen, die Wiebe, dat kan niet anders. Eentje die er niet voor terugschrikt de lat hoog te leggen, want lui zijn is, in weerwil van wat veel mensen denken, niet zo gemakkelijk. Oscar Wilde, een groot liefhebber en beoefenaar van de hogere luiheid, vatte het ooit bondig samen: ‘Nietsdoen is hard werken’.
Dit laatste trouwens alleen al omdat veel mensen je voortdurend van je luiheid willen afhouden. Ouders manen hun hangerige kinderen toch vooral ‘iets te gaan doen’. Op school ziet menig onderwijzer zijn leerlingen liever zwoegend een zes halen dan met nietsdoen een negen (in mijn jonge jaren kreeg je een cijfer op ‘gedrag en vlijt’. Was dat laatste in orde dan werden de onvoldoendes op de echte vakken je snel vergeven). En op het werk zit iedereen tegen elkaar op te bieden hoe druk ze het wel niet hebben. Wat zou het een verademing zijn als een collega op de vraag hoe het gaat, zou antwoorden: ‘goed, de laatste tijd geen zak te doen’, maar de suggestie alleen al lijkt dodelijk voor je carrière.
Onze obsessie met ijver en vlijt wordt vaak toegeschreven aan de joods-christelijke traditie die nietsdoen in de hoek van zonde en verderf (ledigheid is des duivels oor kussen) zou hebben geplaatst, maar dat is dan wel merkwaardig. God zelf jaste er, als hoofdaannemer van zijn In Den Beginne bv., in zes dagen een complete schepping doorheen om vervolgens een eeuwigheid achterover te leunen; en hij zag dat het goed was (er is wel eens om minder een parlementaire enquête geëist).
De wereld gaat aan vlijt ten onder, schreef Max Dendermonde, die eigenlijk Hendrik Hazelhoff heette en uit Winschoten kwam (‘hoe weet je dat toch allemaal Breeuwsma!’), in een roman over een researchcentrum waar wordt gewerkt aan middelen om mensen nog harder te laten werken. Gelukkig verzet de hoofdpersoon van het verhaal zich daar – met een minimum aan inspanning – tegen.
Het recht op arbeid ligt verankerd in de Universele Rechten van de Mens, maar als het aan Paul Lafargue had gelegen, was het zover niet gekomen. In 1880 schreef hij een een provocerend boek, getiteld Het recht op luiheid. De ironie wil dat Lafargue de schoonzoon was van Karl Marx, die voor arbeiders juist het recht op arbeid eiste. Lafargue meende echter dat de mens door zijn afhankelijkheid van arbeid slaaf van het arbeidsproces was geworden. Hij zou zich dan ook moeten bevrijden om zich, genietend van de luiheid en de lege uren, op de genoegens van het ware leven te kunnen richten.
Maar ja, nietsdoen is een hele kunst en vergt een flinke portie onbevangenheid, creativiteit en speelsheid (het is in die zin niet zonder betekenis dat Wiebe ‘een beetje lui zijn en buitenspelen’ in één adem noemt). Wie zich er aan overgeeft, zal echter merken dat hij op gedachten komt die hem al werkende zelden te binnen schieten. Een verstandige werkgever zou zijn werknemers dan ook verplichten elke dag minstens een uur te luieren (aan onze universiteit vullen ze liever elk gaatje met tijdrovende, ergerniswekkende en zinloze evaluaties, visitaties, outputadministratie en wat dies meer zij).
Gelukkig, met de vakantie voor de deur mag iedereen straks met recht een paar weken ‘lui zijn en buiten spelen’.
Dat wordt dus weer hard werken deze zomer.