Ontslagen hoogleraar Joost Herman: ‘Ik heb geen geld in eigen zak gestopt’
Ontslagen hoogleraar Joost Herman:
‘Ik heb geen geld in eigen zak gestopt’
Dat stelt hij in een verklaring aan oud-collega’s, die in handen is van UKrant. Hij schrijft dat hoewel er altijd ‘politieke steun’ was voor het opzetten van internationale programma’s als NOHA, het ‘aan de feitelijke, praktische ondersteuning van de idealen ernstig schortte’.
‘De stichting was in 2014 opgezet om een betere efficiëntie en effectiviteit te verwerkelijken bij de uitvoering van het joint degree programme NOHA in Groningen’, schrijft Herman. ‘Ik heb NIET 1,2 miljoen euro in mijn eigen zak gestopt, zoals in vrijwel elke serieuze krant wel wordt bericht.’
NOHA, dat staat voor Network on Humanitarian Action, is een internationaal samenwerkingsprogramma van universiteiten dat zich inzet om de humanitaire hulpverlening te verbeteren.
Medeoprichter
Herman was een van de medeoprichters van het internationale programma en werkte niet alleen als de directeur van de Groningse tak, maar van 2005 tot 2014 ook als financieel directeur van de overkoepelende organisatie en sinds 2014 als directeur daarvan.
Het schortte ernstig aan de feitelijke, praktische ondersteuning van de idealen
De RUG is onder meer bij NOHA betrokken door het aanbieden van de tweejarige master International Humanitarian Action, een masterprogramma dat op acht verschillende Europese universiteiten wordt gegeven. Inhoudelijk is de master overal hetzelfde, zodat studenten in hun studieperiode aan meerdere universiteiten kunnen studeren.
Adres van Letteren
In juli 2014 zette Herman samen met twee collega’s de Stichting NOHA Groningen (SNG) op. Hij registreerde SNG op het adres van de letterenfaculteit, maar de oprichting van de stichting gebeurde buiten medeweten van de RUG om.
Hoewel de stichting geen officieel onderdeel van de RUG was, liet Herman geldstromen voor het NOHA-programma wel via de stichting lopen. De RUG werd hierover in maart 2019 getipt door een Europese partner en liet een onderzoek uitvoeren. Herman werd per direct geschorst.
Op 13 januari van dit jaar berichtte de universiteit dat 1,2 miljoen euro die was bestemd voor het NOHA-programma niet bij de RUG, maar bij SNG binnen was gekomen. Hierop ontsloeg de universiteit Herman, gaf ze twee andere medewerkers een ‘ernstige waarschuwing’, deed ze aangifte van (subsidie)fraude en valsheid in geschrifte en startte ze een civiele procedure tegen Herman.
Moeilijk werkbaar
Volgens Hermans verklaring was er bij het programma sprake van een moeilijk werkbare situatie. Aan de ene kant kreeg het steun van de Europese Commissie en ‘politieke leiders op alle niveaus’ die ‘groter, mooier, meer mobiliteit, internationale stages in risicogebieden en verknoping academie en werkveld’ toejuichten.
Aan de andere kant was er de praktische ‘nationale universitaire werkelijkheid’ waarin zowel de landelijke regelgeving van verschillende organisaties, de ‘universiteit als logge bureaucratische machine’ en verschillende diensten binnen de RUG ervoor zorgden dat het programma moeilijk uitvoerbaar was.
Het financiële systeem van de Rijksuniversiteit was continu in reorganisatie
‘Door de benodigde betalingen van welke aard ook zelf in de hand te houden (op basis van de machtiging van de studenten) leverde dat ons de enig werkbare slagvaardigheid om het programma in al zijn complexiteit draaiende te houden’, schrijft Herman in zijn verklaring.
‘Te meer daar het financiële systeem van de Rijksuniversiteit continu in reorganisatie was, met een groot verloop aan personeel en een grote mate aan traagheid. Dit zal elke medewerker met verantwoordelijkheid voor een programma herkennen.’ Door via SNG te werken, werden de problemen volgens Hermans verklaring opgelost.
Boetekleed
Voor de manier waarop Herman buiten de regels van de universiteit om te werk is gegaan, trekt hij in zijn verklaring ‘het boetekleed aan’. Vooral richting zijn naaste collega’s, die een ‘ernstige waarschuwing’ hebben gekregen en daardoor niet meer binnen het programma werkzaam mogen zijn.
Maar, zo schrijft Herman ook: ‘Ik wil en kan mij echter niet verenigen met het feit dat ik word opgeofferd om blijkbaar ‘schoon schip te maken’. Wat men ook van de uitvoering van het NOHA-programma via de stichting wil vinden, het is niet vergelijkbaar met de boekhouding van het project in Yantai of de kwestie bij het facilitair bedrijf.’
Herman refereert hiermee aan het in juli vorig jaar verschenen rapport van de onderwijsinspectie waaruit bleek dat de RUG ten onrechte een miljoen euro aan publiek geld in het Yantai-project stak. Ook verwijst hij naar een fraudezaak die in 2016 aan het licht kwam, waarbij een manager van het facilitair bedrijf de RUG voor 1,1 miljoen euro oplichtte.
Hard bestraft
Volgens zijn verklaring wordt Herman nu ‘ongenadig hard bestraft’ voor zijn handelen. Hij schrijft dat hij sinds de start van het forensisch onderzoek in maart geen kans heeft gehad om zijn kant van het verhaal te laten horen, niet bij de RUG en niet bij de overkoepelende NOHA-organisatie.
Ook schrijft hij dat de wijze waarop de Rijksuniversiteit al in maart 2019 de kwestie naar buiten heeft gebracht – nog voordat er een onderzoek was gestart – zijn naam en reputatie op nationaal en internationaal niveau heeft besmeurd. Hij verwijt het de universiteit dat ze hem zonder aantoonbaar bewijs beschuldigen van misdrijven.
Ik heb niet de kans gehad om mijn kant van het verhaal te laten horen, niet bij de RUG en niet bij NOHA
Het zijn beschuldigingen die hij naar eigen zeggen aantoonbaar kan weerleggen. Enerzijds door het rapport van het onderzoek dat de RUG liet uitvoeren, waaruit zou blijken dat hij geen geld in eigen zak heeft gestoken. Anderzijds door universitaire mailwisselingen en papieren archieven – waar hij vooralsnog van de RUG geen toegang toe krijgt – die zouden aantonen dat hij het NOHA-programma correct uitvoerde.
‘Verbitterd en beschadigd’
Herman besluit zijn verklaring door te schrijven dat het hem heeft ‘verbitterd en beschadigd’ dat hij na bijna 25 jaar ‘loyaal en bovenmatig presteren op geen enkel moment het voordeel van de twijfel’ heeft gekregen. Naar zijn zeggen moet het uiteindelijk draaien om de moraliteit en de zuiverheid van de intenties en motieven.
Wat dat betreft, zo schrijft hij, heeft hij vertrouwen in een positieve afloop van de zaak. ‘Ik zal mij dan ook tot het uiterste verzetten tegen het ontslag en de schadevergoedingsvordering. Indien ik dat niet doe, is mijn beroepsmatige leven in elk geval beëindigd en zal ik mezelf niet meer in de spiegel kunnen aankijken.’