De ‘ridder’ van het Academiegebouw
Hij wist het niet. Had echt niks in de gaten. Zelfs niet toen een fotograaf bij Kamstra’s binnenkomst in het stadhuis foto’s van hem begon te maken – al vroeg hij z’n vrouw nog wel even of hij niet ‘bedonderd’ werd. Voor de zekerheid. Haar antwoord was een stellig ‘nee’.
Hij was daar, in het stadhuis, voor een vriend die – ook – een lintje kreeg. Die foto’s horen er vast bij, dacht hij toen nog. Hij glimlacht even, misschien wel om z’n eigen argeloosheid op dat moment. ‘Het kwartje viel pas toen ik m’n dochters binnen zag komen’, zegt hij.
Een tikje trots
Het moest even dalen, vertelt Kamstra nu, een paar dagen later. Hij is er nuchter en bescheiden onder, natuurlijk, maar z’n ogen verraden blijdschap en een tikje trots. Hij werd voorgedragen door de Scheidsrechtersvereniging Groningen en Omstreken en z’n collega’s van het bureau van de universiteit – beide belangrijke elementen in zijn leven.
De affectie voor Kamstra is bijna tastbaar bij zijn collega’s, daar in ‘hun’ werkkamer naast de receptie van het Academiegebouw. Plagend noemen ze hem ‘meneer Kamstra’ en ‘onze ridder’ – wat Kamstra vrijwel direct corrigeert. Vriendelijk maar beslist, al speelt er wel een glimlachje om z’n mond. ‘Ik ben lid in de Orde van Oranje Nassau, geen ridder, hoor.’
Dat is ook waar Kamstra die vrijdagmiddag in het stadhuis om geroemd werd. Om zijn correctheid, zijn betrouwbare en rustige uitstraling, zijn kennis. ‘Ze noemden van alles op. Als ik zelf een lijstje had moeten maken, dan had ik daar maar een derde deel van op kunnen noemen’, zegt hij.
Niet dat er dingen zijn gezegd die niet waar zijn, zegt hij. ‘Ik doe dingen die ik heel gewoon vind, die ik al jaren met veel plezier doe. Maar voor anderen zijn ze heel bijzonder.’
Gewoonte
Kamstra werkt al 35 jaar bij de Bode- en Conciërgedienst van de RUG. ‘In al die jaren bouw je veel op. Niet alleen de contacten met de medewerkers, maar ook zaken eromheen.’
Hij is scheidsrechter bij voetbalwedstrijden van SPR Sport, de sportvereniging voor medewerkers. Hij is altijd aanwezig bij publieksevenementen, zoals de Nacht van de Kunst & Wetenschap en in zijn vrije tijd draagt hij al jaren zorg voor de organisatie van de kranslegging namens de RUG op 4 mei.
‘En de invulformulieren voor de landelijke Pedellendag belandden als vanzelfsprekend in mijn postvak’, zegt hij. ‘Ik zorg voor het hotel, het vervoer en de officiële kleding. Dat vind ik allemaal oprecht leuk en na al die jaren is veel gewoonte geworden.’
Pedel
Al geldt dat niet voor alles. Belangrijk onderdeel van zijn werk zijn de academische plechtigheden die hij als pedel begeleidt – en dat wordt nooit een gewoonte, zegt hij. ‘Ik vind het belangrijk om het protocol te bewaken, om toezicht te houden. De pedel bestaat hier al sinds 1614. Die traditie wil ik graag zo goed mogelijk in stand houden.’
Hij is graag pedel – en als hij praat over bijzondere gebeurtenissen, dan heeft hij die meestal in de functie van pedel meegemaakt. ‘De eredoctoraten, de demonstratie in Den Haag in 2011, de uitvaart van Koos Duppen, de komst van Desmond Tutu. Als pedel bekleed je dan een belangrijke en traditionele functie. Dat vind ik mooi.’
Ook de promoties die hij als pedel meerdere keren per week begeleidt, zijn iedere keer weer bijzonder. Spannend, zelfs. ‘Je hebt steeds te maken met andere personen, voor wie het een belangrijke dag is’, vertelt hij. ‘Iedereen reageert anders op die spanning. Ik probeer het luchtig te houden, die spanning te breken.’
Dat begint in het ‘zweetkamertje’ op de eerste verdieping van het Academiegebouw, vlakbij de aula. ‘Daar neem ik de promovendus en de paranimfen eerst mee naartoe. Dan laat ik ze de aula zien, oefen even met het buigen. Zo voer ik ze, stap voor stap, door de promotie heen, tot aan de laatste hamerslag. Dan hoeven ze zich geen zorgen te maken over het protocol, straks, als het echt is.’
Voetstuk
En soms, als hij merkt dat een promovendus het lastig heeft en als de driekwartier durende promotie het einde nadert, dan is hij blij dat hij in mag breken, dat hij de verlossende woorden ‘hora finita’ uit mag spreken. ‘Een mooi moment, altijd weer.’
Hij hoeft niet op een voetstuk, zegt hij. Liever niet zelfs. Hij hoort gewoon bij het team, waar naast vrolijkheid en de onuitgesproken maar voelbare affectie, vooral de nuchterheid overheerst. ‘Ik doe m’n werk met plezier, zoals we dat hier allemaal doen. Ik ben gewoon een onderdeeltje in het grote geheel.’