Mem, Fries voor moeder, is een heel belangrijk woord. En het Fries aan de uni is ook heel belangrijk, vindt columnist Gerrit Breeuwsma.
Een paar weken geleden hing de Friese vlag voor het Academiegebouw halfstok. Onwillekeurig dacht ik even dat het vanwege mijn moeder was, maar het bleek om het verlies van de leerstoel Fries aan onze universiteit te gaan.
In gedachten liet ik hem toch maar even hangen voor mijn moeder, nou ja, Mem.
Ach ja, Mem.
De Friese cabaretier Rients Gratama had ooit een conference over de impact van een Mem, die volgens hem goed tot uitdrukking kwam in de Friese taal, waarin het woord rijkelijk wordt gebruikt.
Rients illustreerde dat met een voorbeeldje. Zo zou je, wanneer je de fiets van je moeder wilt lenen en daarvoor het fietssleuteltje nodig hebt, dat in het Nederlands als volgt kunnen vragen: ‘Mam, weet je ook waar het sleuteltje van je fiets is?’
In het Fries zou dat volgens hem echter heel anders geformuleerd worden: ‘Mem, wit Mem ek wer’t Mems kaai fan Mems fyts is, Mem?’ Dat is vijf keer Mem tegen één keer mam.
Zoiets moet toch wel iets betekenen.
Vijf keer Mem tegen één keer mam, zoiets moet toch wel iets betekenen
De laatste jaren was mijn moeders wereld snel kleiner geworden. Slecht ter been en met een krimpend geheugen kwam ze bijna de deur niet meer uit. Als ik haar bezocht, probeerde ik dan ook altijd een uitstapje met haar te maken.
Even naar het kerkhof van Wons (nergens op de wereld ken ik zoveel mensen), waar mijn vader al weer ruim acht jaar ligt en waar ze destijds haar naam alvast op de steen liet zetten. Alsof ze bang was dat een ander haar plek zou inpikken. Hoeft alleen de datum er nog op, meende ze nuchter.
Daarna naar Cornwerd, waar de Friese dichter Obe Postma werd geboren en begraven. Ik heb haar ooit zijn verzameld werk cadeau gedaan. Nu vond ik het terug op haar nachtkastje, met het leeslint bij het gedicht Te Wûns, alsof ze zo voor de zekerheid haar eindbestemming wilde aangeven.
Zelf houd ik van het gedicht Oertinking, waarin Postma schrijft hoe onze ouders, hun namen in steen gezet, voortleven in ons geheugen. Maar stenen vergaan, nageslachten sterven en op den duur zal niemand nog een spoor van hen kunnen ontwaren.
Maar dan schrijft hij troostend: ‘Mar wat west hat is wat oars as wat net west hat’.
Dan door naar Makkum waar ze – met uitzicht op het IJsselmeer – beslist iets lekkers wilde eten, ook al kon ze steeds minder op, zodat ik meestal dubbele porties kreeg te verstouwen, want weggooien was zonde.
Ik geloof niet dat er iemand is die zo hartverwarmend ‘rotjongen’ tegen me kan zeggen
Vervolgens langs de oude zeedijk richting Workum, langs Piaam (waar op de Nynkepleats mijn grootmoeder werd geboren) en Gaast. Hier woont Theunis Piersma, zei ik steevast, in het ritueel dat ons uitstapje meer en meer werd. ‘O, de fûgeltsjesman’, antwoordde ze dan.
In Workum reden we ten slotte langs een tot wooncomplex omgebouwde kerk en maakte ze consequent de grap: ‘In het huis mijns Vaders zijn vele woningen’. ‘Johannes 14, vers 2’, riep ik dan.
De laatste maanden lukte het niet meer haar in de auto te krijgen en gingen ook de uitstapjes tot het verleden behoren.
‘Ik denk niet dat ik ooit nog in Wons kom, denk je ook niet’, zei ze een paar weken geleden toen ik op het punt stond naar huis te gaan. ‘Nou, ik denk zeker nog één keer, Mem’, antwoordde ik.
‘Rotjongen’, zei ze.
Ik geloof niet dat er verder iemand is die zo hartverwarmend ‘rotjongen’ tegen me kan zeggen.
Maar het is geweest.
O ja, onze universiteit moet er alles aan doen om de Friese leerstoel te behouden. Maar dat had u natuurlijk al begrepen.
GERRIT BREEUWSMA