Verdronken koeien
Het interesseert u waarschijnlijk niks, maar ik woon naar alle tevredenheid in een klein boerderijtje, dat wij, mijn vrouw en ik, een kleine twintig jaar geleden kochten voor een bedrag in guldens waar je een paar jaar later nog geen hoekwoning in Lewenborg voor kreeg. Het boerderijtje ligt buiten de stad, op twaalf fietskilometers van mijn werk, en hoort bij Harkstede (hou dat even vast), gemeente Slochteren.
Binnenkort gaat dat trouwens veranderen en gaan we door een wijziging van de gemeentegrenzen bij de stad Groningen horen. Daarmee verander ik in één klap van een plattelander in een stadsmens. Hoe erg ik dat vind, is nu niet aan de orde, maar kort samengevat komt het hier op neer: heel erg.
Het was ons eerste ‘eigen huis’, nou ja, dat van de bank, en het bedrag van de hypotheek vonden we schrikbarend hoog, maar al snel daalde de gevoelswaarde van onze schuld. Twee jaar na aankoop taxeerde de bank ons huis tweeënhalve ton hoger dan waar wij het voor hadden gekocht. Spekkopers dus.
Ondertussen investeerden we wel flinke bedragen in het huis en sinds de aankoop zijn er heel wat verbouwingen geweest: dubbele beglazing, centrale verwarming, extra slaapkamers, een extra wc, vernieuwing van de badkamer, nieuwe dakgoten en nog veel meer.
We hebben daar keurig het volle pond voor betaald, maar dat had zomaar anders gekund als ik tenminste de juiste connecties had gehad, bedacht ik me na lezing van het artikel op de UK-site over de frauderende Hans G. te Harkstede (kijk, dat bedoel ik). Al was het maar omdat een van de aannemers, waarvan de busjes af en aan rijden naar de universiteitsgebouwen, ook bij ons vier Veluxramen heeft geplaatst. Tot op de laatste cent betaald (desgewenst kan ik de facturen laten zien).
Toen de fraude maanden geleden aan het licht kwam, werd me een paar keer gevraagd: Hans G. te Harkstede, ken je die? Maar ik had geen idee, wat wel aangeeft dat ik niet echt geïntegreerd ben in het dorp (was ik een asielzoeker geweest, zou mijn gebrek aan integratievermogen me wellicht zwaar zijn aangerekend, nu kom ik ermee weg). Daarbij was ik natuurlijk net zo verbaasd als Poppema, die zich afvroeg waarom niemand zich bij hem had gemeld om over de zwendel te vertellen.
Bij mij had zich ook niemand gemeld.
Wat aanvankelijk een eenmansactie leek, begint na onderzoek een omvang aan te nemen, die doet denken aan Italiaanse maffiapraktijken, compleet met dubieuze etentjes in luxe hotels in hartje Rome. Dat is allemaal oneindig beschamend, maar er zit wel een prachtig onderwerp in voor de musical ter gelegenheid van 500 jaar RUG.
De hoofdrol gaat natuurlijk naar Hans G. (‘de Lip’), maar er zijn ook prominente rollen voor de Poolse schoondochter (‘de bruid’) en aannemerszoon Raimo (had Mario moeten zijn, maar de aannemer had al flink ingenomen tegen de tijd dat hij de geboorte van zijn zoon kwam aangeven bij de burgerlijke stand). Ik voorzie nu al dat de scènes in Rome onvergetelijk zullen worden: ‘de weelde van het luxe hotel […] is een verademing. Marmeren muren, schilderijen van wulpse vrouwen, een lange tafel. Over de kosten van het verblijf maakt niemand zich zorgen. Dat is geregeld’.
Gomorra in Groningen.
Toch had ik een beetje te doen met Hans G., toen ik las dat hij net twee maanden voor zijn pensioen tegen de lamp is gelopen. Een paar maanden later en hij was ‘oud-medewerker van de RUG’ geweest en nu vrij man. Althans, als we afgaan op de laconieke reactie van Poppema: ‘Ik heb ook gehoord dat er misschien oud-medewerkers bij betrokken zijn. Maar moet je achter mensen uit het verleden aan gaan? Verdronken koeien gaan we niet allemaal meer uit de sloot halen.’ Kijk, dan begrijp je wel waarom de mensen niet bij hem komen om de zwendel te melden.
Het kan bijna niet anders of de RUG gaat, met de blik op de oneindigheid, een mooie toekomst tegemoet, maar we zullen daar waarschijnlijk nog wel heel wat ‘verdronken koeien’ voor moeten vergeten.