Het hoger onderwijs moet zich richten op tekorten op de arbeidsmarkt, vindt onderwijsminister Eppo Bruins. Onzin, vindt columnist Dirk-Jan Scheffers. Met een fatsoenlijke beloning en goede arbeidsomstandigheden gaan die tekorten vanzelf weg.
Het is makkelijk je op te winden over bewindslieden die zich horkerig opstellen, maar de vriendelijk glimlachende, zalvend pratende exemplaren in dit kabinet zijn gevaarlijker. Zij komen redelijk over, zeggen hart voor de zaak te hebben, maar slopen ondertussen het maatschappelijk middenveld.
Vorige week kondigde onderwijsminister Eppo Bruins grote hervormingen in het omroepbestel aan. Dat voldoet volgens hem niet meer, onder andere omdat ‘loyaliteiten steeds sneller ingewisseld worden voor andere’. Bruins – inmiddels toe aan zijn derde politieke partij – verheft zichzelf hier tot de maat der dingen.
Of dat voldoende reden is om verschillende omroepen met eigen identiteiten in één megafaculteit, sorry, omroephuis, onder te brengen, is de vraag. Het afschaffen van de NTR, een neutrale omroep met veel educatieve programma’s, toont andermaal aan dat verheffing van het volk laag op de ministeriële agenda staat.
Bruins – toe aan zijn derde politieke partij – verheft zichzelf tot de maat der dingen
Deze week gaat het Bruins, geholpen door zijn voormalige partijen CU en CDA, alsnog lukken zijn onderwijsbegroting door de Eerste Kamer te krijgen. Vervolgplannen voor het hoger onderwijs heeft hij ook al. Bruins wil meer grip op het onderwijsaanbod, waarbij het hoger onderwijs zich moet richten op tekorten op de arbeidsmarkt.
De hogescholen en universiteiten moeten op korte termijn komen met een ‘zelfregieplan’. Er wordt de instellingen gevraagd te kijken welke opleidingen waar en in welke taal gegeven kunnen worden – zonder te wachten op de Wet internationalisering in balans (Wib).
Dit lijkt sterk op een manoeuvre om het afschaffen van Engels als onderwijstaal, hét grote doel van deze minister, door de instellingen zelf te laten door te voeren. Dit omdat de Wib steeds tegen juridische en praktische bezwaren botst.
Maar dan die arbeidsmarkt. Onze afgestudeerden komen snel aan een baan. De verkeerde opleiding hebben ze dus niet gevolgd. Ik heb dan ook grote twijfels bij het idee dat aankomende studenten massaal richting ‘gewenste’ opleidingen stromen, puur door op die opleidingen iets minder te bezuinigen dan op ‘minder nuttige’ opleidingen.
Gepromoveerde natuurkundigen zouden geen minister moeten willen worden
Toen ik zelf ging studeren, zeiden vrienden die voor bedrijfskunde kozen: ‘Why study to be a engineer, if you can study to be their boss?’ Veel van mijn bètavrienden gingen na hun afstuderen aan de slag bij banken en consultancybureaus. Daar konden ze veel beter verdienen, en ze hadden op de universiteit vaardigheden geleerd die daar prima van pas kwamen.
Veel mensen werken later in een functie waar ze niet specifiek voor zijn opgeleid – en dat is ook helemaal niet erg. Al maak ik een uitzondering voor gepromoveerde natuurkundigen – die zouden geen minister moeten willen worden.
Als je meer mensen wil verleiden om een opleiding te volgen voor een sector die kampt met tekorten, dan moet je kritisch naar de beloning en de werkomstandigheden in die sector kijken. Niet alleen werf je dan meer studenten, ook de uitstroom van mensen met een paar jaar werkervaring zal lager zijn.
DIRK-JAN SCHEFFERS