Marginaal
‘Een universitaire studie in de letteren leidt zoals iedereen weet zo ongeveer nergens toe, behalve, voor de meest getalenteerde studenten, tot een universitaire onderwijscarrière in de letteren – het is kortom de tamelijk koddige situatie van een systeem dat geen ander doel heeft dan zijn eigen instandhouding, met daarbij een afvalpercentage van meer dan 95 percent.’
Dit is, haast ik me te zeggen, niet wat ik vind, maar een citaat uit Onderworpen (Soumission) van Michel Houellebecq. Die roman gaat over een toekomstig Frankrijk waar de Moslimbroederschap in 2022 de verkiezingen wint en Frankrijk een islamitisch land wordt. De hoofdpersoon van het verhaal, een kenner van het werk van Joris-Karl Huysmans en hoogleraar aan de Sorbonne, merkt dat de machtswisseling consequenties heeft voor zijn universiteit. Hoe gaat hij daarmee om?
Ik las de roman kort voor de zomer. Bovenstaande passage schoot me te binnen toen ik las dat de Faculteit der Letteren financiële problemen heeft die in de UK als ‘zeer zorgwekkend’ worden getypeerd. Een verhaal over rode cijfers en exploitatietekorten, en een oproep aan het universiteitsbestuur om meer geld te geven.
Ik zou me nu gelukkig kunnen prijzen dat mijn faculteit er financieel beter voor staat, maar eerlijk gezegd gaan de problemen bij letteren me aan het hart. Dat komt misschien wel omdat ik als middelbare scholier eigenlijk had willen kiezen voor de studie letteren. Ik heb me daar destijds op advies van de schooldecaan van af laten houden.
Het fenomeen ‘studiekeuzeadvies’ stond in die tijd in de kinderschoenen. Ik herinner me niets van voorlichtingsdagen en heb geen faculteit van binnen gezien. Wel sprak ik een kwartiertje met de decaan, waarbij hij vroeg wat ik dacht te gaan studeren. Ik zei, Nederlands of Engels. En waarom, vroeg hij (je moest kennelijk een reden hebben). Omdat ik dan de hele dag kan lezen, zei ik naar waarheid.
Ik las me in die tijd een slag in de rondte. Elke dag een boek en in de weekends en vakanties twee. Overal en tussen alles door probeerde ik mijn leesdrang te bevredigen en verder deed ik eigenlijk niets. Ik ging naar bed met een boek, stond ermee op, zat aan tafel met een boek naast mijn bord (zoals kinderen nu met hun mobiele telefoon). Of ik altijd aangenaam gezelschap was, betwijfel ik, en of al dat lezen ergens toe zou leiden, vroeg ik me nooit af. Ik hoopte zelfs van niet.
Het valt moeilijk te bewijzen, maar intuïtief schat ik dingen die geen nut hebben het hoogst in.
Studeren om te lezen dus. Het was kennelijk het verkeerde antwoord. Ik zou volgens de decaan snel ontmoedigd raken door de formalistische benadering van taal en literatuur en hij meende dat psychologie meer iets voor me was. Geheel tegen mijn gewoonte in heb ik dat advies opgevolgd en daar verbaas ik me nog over. Een beetje spijt heb ik ook, en soms kijk ik met afgunst naar de collega’s van letteren die zich met zaken bezighouden die me vaak meer interesseren dan de psychologie.
En ach, wat is nuttig? Het lezen van Onderworpen heeft me meer geleerd over de politieke islam dan menig islamdeskundige voor elkaar wist te krijgen. Bovendien werd ik door Houellebecq zo nieuwsgierig naar het werk van Huysmans dat ik hem direct ben gaan lezen (ik had drie van zijn romans in mijn boekenkast).
Houellebecq houdt trouwens zelf ook een slag om de arm en schrijft: ‘Zo’n studie is […] niet schadelijk en kan zelfs een marginaal nut hebben.’ Niet schadelijk en marginaal nut, dat lijkt me meer dan voldoende. Dus kom op met dat geld.