• Werkdruk aan de RUG

    'Het is altijd meer, meer, meer!'


    Colleges geven, werkstukken nakijken, deelnemen aan medezeggenschapsorganen en facultaire commissies: veel RUG-docenten komen om in het werk en bij ondersteunend personeel is dat vaak niet anders. Hoe lang gaat dat nog goed?
    in het kort

    Werkdruk bestaat niet alleen uit een te groot takenpakket, er zit ook een persoonlijke component in: iemands thuissituatie, draagkracht en karakter.

    Te veel werkdruk kan leiden tot problemen met hart en bloedvaten, en tot diverse psychische klachten, zoals burn-outs, aldus bedrijfsarts Peter Flach.

    Om optimaal te functioneren, is er wel een bepaald stressniveau nodig, stelt Flach.

    Door opstapeling van verschillende taken voor wetenschappelijk personeel is de werkdruk op de RUG ‘verschrikkelijk hoog’, stelt een wetenschappelijk medewerker.

    Ook het ondersteunend personeel zegt met hoge werkdruk te kampen.

    Een groot deel van de werkdruk zou veroorzaakt worden door de groeiende verantwoordingsplicht.

    Ook is de onderzoeksdruk toegenomen en is er meer nadruk komen te liggen op het binnenhalen van onderzoekssubsidies.

    Daarnaast kunnen het tenure track-systeem, de onderwijsdruk en de onzekerheid van tijdelijke aanstellingen bij medewerkers voor stress zorgen.

    Het nieuwe leenstelsel vormt een deel van de oplossing. Dat moet meer geld opleveren, waarmee nieuw vast personeel kan worden aangetrokken.

    Tot die tijd is het misschien een goed idee om bij economie en bedrijfskunde langs te gaan, daar zijn stoelmassages te krijgen.

    volledige versie

    Leestijd: 24 minuten (3448 woorden)

    ‘De werkdruk is hoog’, begint een onderzoeksmedewerkster bij letteren, die net als meer medewerkers niet voor collega’s herkenbaar in de krant wil. Ze doet webbeheer voor haar afdeling, jaarverslagen en redactiecoördinatie van twee wetenschappelijke tijdschriften. En dat met twee dagen per week.

    ‘Het heeft te maken met persoonlijke ambitie’, zegt ze. Ze doet in haar eigen tijd ook nog eens onderzoek en runt een onderneming. ‘Maar het heeft ook te maken met de grootte van de aanstelling: eigenlijk heb ik meer uren nodig voor dit takenpakket. Nu doe ik wat ik kan in de uren die ik heb. Meer mensen hebben dat probleem; uiteindelijk een geldkwestie. Ik denk dat er veel van mensen gevraagd wordt; er moet ook niet te makkelijk worden gedacht over hoeveel tijd het kost om onderwijs te geven.’ Werkstress leidde bij haar tot bezoeken aan de fysiotherapeut. ‘Fysieke klachten, vastzittende spieren. Eerder had ik last van slapeloosheid, maar dat is nu redelijk onder controle.’

    Ook een hoogleraar bij gedrags- en maatschappijwetenschappen was eerder soms zo gestrest dat hij last kreeg van lichamelijke spanning en pijn in zijn armen. ‘Nu, als hoogleraar, heb ik een luxepositie: veel vrijheid om mijn eigen tijd in te delen. Maar daarvoor had ik ambitieuze doelen, nam veel hooi op mijn vork. Ik was vaak afhankelijk van andere mensen, die bijvoorbeeld beslisten over subsidies.’ Die onzekerheid had invloed op zijn gezondheid en privéleven. ‘Ik was niet overspannen, maar wel zo gestrest dat ik bang was dat het te veel werd. Toen ben ik doelen anders gaan stellen, minder taken op me gaan nemen, meer gaan sporten, gestopt met koffiedrinken.’ Hij werkt 45 à 55 uur per week. ‘Helemaal niet erg; zo ben ik verzekerd van een goede productie.’ Overwerk lijkt inherent aan het onderzoekersvak. Casper Albers, lid van de faculteitsraad van gedrags- en maatschappijwetenschappen: ‘Onderzoek is een hobby, een puzzel die je wilt afmaken. Ook ’s avonds of in weekends.’

    Steeds harder werken

    RUG-medewerkers werken hard  . Keihard. Te hard? Steeds harder, beamen werknemers en bestuurders. Maar stijgende werkdruk is niet alleen universiteiten eigen, komt er vaak direct achteraan. Minister Asscher van Sociale Zaken riep vorig jaar op om het taboe op werkstress te doorbreken   door de Week van de Werkstress   te organiseren. ‘We zien een landelijke trend dat mensen het de laatste jaren steeds drukker hebben’, zegt Jorine Janssen, hoofd HR-Services en Arbo, Milieu en Duurzaamheid (AMD). Volgens haar ligt de oorzaak voor een deel bij ‘die hele digitalisering’ en social media. ‘Vroeger had je een postvakje dat je maandag openmaakte om te zien wat je moest doen’, aldus Janssen. ‘Nu komt alles op de mail en die komt twenty-four seven binnen. Dat maakt doorwerken makkelijker. Het is een andere tijd.’

    Daardoor is blended working   meer gemeengoed geworden: het onderscheid tussen werk en privé is vervaagd, werk is tijd- en plaatsonafhankelijk, en mensen doen veel tegelijk.

    De opstapeling van verschillende soorten taken voor wetenschappelijk personeel – onderwijs, onderzoek, soms ook management en administratie – maakt de werkdruk ‘verschrikkelijk hoog’, zegt Lou de Leij, tot voor kort prodecaan onderzoek van het UMCG. ‘Dat is de tol als je ambitieus wilt zijn.’ Bij medische wetenschappen werken veel docent-onderzoekers ook nog in de kliniek. Ook is de druk op de zorg door bezuinigingen   toegenomen, waardoor minder personeel beschikbaar is voor grotere patiënten- en studentenaantallen.

    Dodelijk

    ‘Het is altijd meer, meer, meer’, zegt Hans Jansen, docent Engels en voorzitter van de faculteitsraad bij letteren. ‘Voor veel activiteiten binnen je docentfunctie krijg je geen tijd. Je zit in facultaire commissie X, je moet advies uitbrengen over Y, overleggen met collega’s, medezeggenschap, bijscholen, verder gewoon werkstukken nakijken, colleges geven en voorbereiden, en studenten begeleiden – en o ja, ook nog even je onderwijs compleet omgooien, zoals nu met het minorenstelsel  . Voor een docent zonder onderzoekstijd is een aanstelling van meer dan driekwart voltijd daarom dodelijk. Die moet dan zoveel onderwijs geven dat hij eraan onderdoor gaat. Acht uur per week voor een vak is een papieren getal. Het is te veel.’

    Hugo van Hees, docent Europees recht: ‘Ik ga er niet aan onderdoor. Het hangt ervan af: soms zijn er veel colleges en nakijkwerk. ‘s Weekends werken maakt mij niet uit; daartegenover staan weer vrije dagen. Er is werk, dat doe je en dat is leuk, dus ik zit er niet met een klok naast.’ Docent communicatie- en informatiewetenschappen Wim Vuijk: ‘Het is doorwerken, vooral op inlevermomenten, maar dat kun je handig en dom plannen. Als je één keer dom hebt gepland, word je wel handig. Ervaring speelt mee: voor beginnende docenten is het zwaar, bijvoorbeeld door de basiskwalificatie onderwijs  .’

    Het ondersteunend personeel heeft net zozeer met hoge werkdruk te maken als het wetenschappelijk personeel. Een UB-medewerkster: ‘Er zijn periodes dat er te veel werk is voor te weinig personeel. Het werk verandert, er is ziekteverzuim. Voor sommige mensen stapelt stress zich dan op door werk dat je niet afkrijgt.’ Janssen: ‘Ondersteunende medewerkers ervaren vaak onzekerheid. Wat gebeurt er met mijn werk als alles gedigitaliseerd wordt?’ Dat dit geen ongegronde angst hoeft te zijn, blijkt wel uit de reorganisatie bij de reprodiensten  .

    Persoonlijke component

    Wat is werkdruk? ‘Als de hoeveelheid werk en de tijd waarbinnen dat werk af moet zijn – de werkbelasting – de belastbaarheid van de werknemer te boven gaat, is er sprake van hoge werkdruk’, legt bedrijfsarts Peter Flach uit. Eerder deed hij dat in een workshop ‘Regie op werkstress’   voor leidinggevenden aan de RUG. ‘Vooral in combinatie met beperkte regelmogelijkheden – mogelijkheden om een taak niet of later te doen, of in stukjes te hakken – en het ontbreken van voldoende steun door collega’s en leidinggevende om aan de gestelde eisen te voldoen, vormt werkdruk een risico voor de gezondheid van werknemers.’

    ‘Je kunt geen scheet laten, of je moet een formulier invullen’

    Werkdruk bestaat dus uit meer dan een te groot takenpakket. Anders zou het onverklaarbaar zijn dat van twee werknemers met dezelfde functie, het de een te veel wordt en de ander vrolijk doorwerkt. Er zit een persoonlijke component in. ‘Stressoren’ (factoren die stress kunnen veroorzaken) vind je niet alleen binnen de verhoudingen in een organisatie (hoe gewaardeerd en gesteund voelt iemand zich?), maar ook in iemands thuissituatie, draagkracht en karakter (hoe goed kan iemand kiezen, prioriteiten stellen en nee zeggen?).

    Flach: ‘Werkdruk is meer dan een beetje vervelend in de bovenkamer. Er is vrij hard bewijs dat er problemen met hart en bloedvaten kunnen ontstaan. Ook kun je psychische klachten krijgen; overspannenheid, burn-out, depressies, angststoornissen.’

    ‘Toch moet je werkstress niet koste wat het kost vermijden, want dan gebeurt er denk ik niks’, nuanceert de bedrijfsarts. ‘Er is een optimaal stressniveau waarbij mensen beter functioneren. Maar ga je over die top heen, dan raken mensen uitgeput. Ga je er nog verder overheen, dan treden psychische klachten op. Tot het moment dat het niet meer gaat: een burn-out.’

    De Leij: ‘Ik zie dat wel om mij heen. Het sneue is dat de mensen met een hoge inzet en verantwoordelijkheidsgevoel vaak de eersten zijn die uitvallen.’
    In 2014 werden 32 van de 5500 RUG-medewerkers gediagnosticeerd met psychische klachten die te maken hadden met de hoeveelheid werk en werkdruk. Zij zaten gemiddeld 75 dagen thuis. In totaal bedroeg het ziekteverzuim aan de RUG in 2013 en 2014 2,8 procent. In 2008 was dit 3,5 procent. Lage cijfers, wanneer je ze vergelijkt met de rest van Nederland (3,8 procent). Van die 2,8 procent zat 7 procent thuis met werkgerelateerde psychische klachten – werkdruk, maar ook bijvoorbeeld conflicten met collega’s.

    Presenteïsme en absenteïsme

    Maar het ziekteverzuim zegt niet alles. Pas als het verzuim langer dan zeven dagen aanhoudt, wordt bij AMD de hoofdreden geregistreerd. Maar daarvoor moeten zieke medewerkers wel een verklaring invullen, wat slechts 70 procent daadwerkelijk doet. Alleen medewerkers die langer dan een week of drie keer binnen een bepaalde periode ziek zijn, worden opgeroepen voor een spreekuur.

    Daarnaast kan werkdruk hoog zijn zonder dat ziekteverzuim optreedt. En dan is er ‘grijs verzuim’: ziek zijn, maar niet ziek melden en bijvoorbeeld thuiswerken. Janssen: ‘Dat zijn voornamelijk wetenschappers. Zij hebben meer vrijheid, omdat hun werk, als ze geen onderwijs hoeven te geven, vaak niet plaatsgebonden is.’

    Flach: ‘Dat mensen niet ziek thuis zitten, wil niet zeggen dat ze gelukkig op hun werk zitten. Dat heet presenteïsme (doorwerken tijdens ziekte), als tegenhanger van absenteïsme (ziek thuis zitten).’ In de zomer van 2013 gaf 37 procent   van de medewerkers bij gedrags- en maatschappijwetenschappen aan het afgelopen jaar doorgewerkt te hebben terwijl men eigenlijk ziek was. En uit een onderzoek uit 2014 van Flach onder 127 RUG-medewerkers zonder ziekteverzuim in het jaar ervoor, blijkt 25 procent naar eigen zeggen niet optimaal te functioneren op punten als prestaties, omgang met flexibiliteitseisen en omgang met collega’s.

    Verantwoordingsplicht

    ‘De grootste oorzaak ligt denk ik in de verantwoording die je vooral voor onderwijs, maar ook voor onderzoek moet afleggen’, zegt letterendecaan Gerry Wakker. Die groeiende verantwoordingsplicht resulteert in stijgende administratieve lasten. Visitaties, accreditaties, dataopslag, een tweede docent die een concepttentamen dubbelcheckt, een tweede beoordelaar bij de bachelorscriptie.

    Als startpunt noemt men vaak de fraudeaffaire rond hogeschool Inholland   uit 2010, of de prestatieafspraken   uit 2013. Jansen: ‘Je kunt geen scheet laten of je moet een formulier invullen. Begeleid je een werkstuk, dan moet je een rapport schrijven over hoe de becijfering tot stand is gekomen. We hebben een organisatie gebouwd op wantrouwen. Een maatschappelijke ontwikkeling: hetzelfde gebeurt in de zorg en op basisscholen.’

    Psychobabbel

    In 1979 ontwikkelde de socioloog Robert Karasek het Job Demand Control-model   (JDC), dat meet of er sprake is van healthy work middels twee werkkenmerken: de taakeisen (demands) – waarbij factoren als tijdsdruk, mentale inspanning en werkhoeveelheid meespelen – en de regelmogelijkheden (control). Hoge taakeisen, gecombineerd met veel vrijheid om werk zelf in te delen, resulteren in uitdagend, gezond werk. Bij hoge psychologische taakeisen en weinig regelmogelijkheden wordt de gezondheid negatief beïnvloed. In 1990 werd support of sociale ondersteuning als element toegevoegd.

    Karasek kijkt vooral naar het werk zelf, terwijl in het effort-reward imbalance-model   van de socioloog Johannes Siegrist persoonlijke factoren meer een plek krijgen. Relevant is niet alleen het totaal aan taken, maar ook de mate waarin mensen zich inspannen en wat ze daarvoor (naar gevoel) aan beloning en waardering terugkrijgen. Dit heeft raakvlakken met organisational injustice  ; het gevoel dat het niet eerlijk verdeeld is binnen iemands werkomgeving kan een stressfactor zijn.

    Arbeids- en organisatiepsychologe Ilona van Beek   maakt daarnaast onderscheid tussen bevlogenheid en ‘workaholisme’  ; workaholics lopen meer risico op werkstress dan geëngageerde werknemers.

    Uit groepsinterviews van Flach met RUG-medewerkers en leidinggevenden, waarbij de vraag was welke factoren zij belangrijk vinden bij werkdruk, komt naar voren dat leidinggevenden persoonlijke factoren – karakter, balans tussen werk en privé – eerder noemen, terwijl medewerkers de hoeveelheid taken en organisatie-elementen als ondersteunende staf hoger plaatsen.

    Velen zien ook wel het nut in van die verantwoordingsplicht  . Docent fysische chemie Alex de Vries: ‘Het verantwoorden en beschrijven van cursussen heeft goede kanten.’ Universitair filosofiedocent Han Thomas Adriaenssen: ‘Je hebt nu bij tentamens de garantie dat elke docent met een goed antwoordmodel komt. Het is objectiever.’

    Ook onderzoeksdruk is toegenomen. Er is meer nadruk komen te liggen op het binnenhalen van onderzoekssubsidies, bijvoorbeeld van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO  ) of de European Research Council (ERC  ).
Wetenschappers besteden veel tijd aan het schrijven van onderzoeksvoorstellen. Terwijl allerminst zeker is of zo’n voorstel de eindstreep haalt. De Leij: ‘De concurrentie is moordend.’ Wouter Heinen, directeur bedrijfsvoering bij godgeleerdheid en godsdienstwetenschap: ‘Voor de geesteswetenschappen is het moeilijk. Je moet je voorstel goed presenteren en de maatschappelijke relevantie aangeven.’ Albers: ‘Een beurs bij NWO is een loterij. Ze kennen maar 10 tot 15 procent van de aanvragen toe. En het kan gemakkelijk een halfjaar duren voor een journal je paper beoordeelt. Juist dat gevoel het niet zelf in de hand te hebben levert stress op. Je bent geen slechte onderzoeker als je iets niet gepubliceerd krijgt. Belangrijkste factor ben je zelf, maar ook veel andere factoren beïnvloeden jouw succes.’

    Dat geldt vooral voor wetenschappers in het tenure track-systeem  : een loopbaanprogramma dat mensen in ongeveer tien jaar klaarstoomt van universitair docent tot hoogleraar. Nieuwe wetenschappers krijgen eerst een tijdelijke aanstelling – bij gedrags- en maatschappijwetenschappen   voor twee keer drie jaar – waarbinnen ze targets moeten halen: goed onderwijs geven, jaarlijks een bepaald aantal artikelen publiceren, beurzen aantrekken. Voor promotie binnen het traject gelden telkens nieuwe eisen.

    Perverse prikkels

    ‘Als je eenmaal aangenomen bent, weet je: als ik goed werk aflever, heb ik recht op een vaste baan’, aldus Albers. ‘Maar of je goed werk aflevert, wordt gemeten op manieren die verkeerde bijwerkingen kunnen hebben.’ Juist academische prestaties zijn niet altijd meetbaar; daar komt de Maagdenhuisdiscussie van rendementsdenken   om de hoek kijken. ‘Langetermijnprestaties worden minder beloond. Het draait meer om prestatieafspraken en daarvan gaan perverse prikkels uit. Je moet op papier laten zien: wat heb je dit jaar concreet bereikt? Terwijl voor academische vorming belangrijk is dat mensen rust wordt geboden om informeel samen te komen, zonder dat daaruit misschien direct concrete resultaten voortvloeien. Gewoon eens horizonverbredend koffiedrinken met collega’s. Er wordt minder koffiegedronken: alles moet gisteren klaar en koffiedrinken doe je maar achter je bureau.’

    ‘Pure’  , het nieuwe online registratiesysteem voor onderzoeksoutput, bevordert zichtbaarheid van wetenschappers, maar betekent ‘eenmalig wel een giga-investering’ qua tijd en moeite, aldus Wakker.

    Druk, druk, druk

    Dat RUG-medewerkers zich niet snel hoeven te vervelen, bleek wel toen de schrijfster van dit artikel op zoek ging naar personen om te interviewen. De totstandkoming van dit verhaal over werkdruk was niet zonder ironie, zullen we maar zeggen, want vrijwel iedereen had het te druk om ons te woord te staan. Hier een kleine greep uit de vele ‘te druk’-reacties die onze redactie de afgelopen tijd te verduren kreeg.

    ‘Ik denk niet dat een afspraak mogelijk is, zijn agenda zit op het moment erg vol.’

    ‘Ik moet afronden, ik heb een deadline.’

    ‘Hun agenda’s zitten overvol, dus een afspraak op korte termijn gaat moeilijk worden.’

    ‘Ik heb het op het moment heel erg druk. Het komt nu niet goed uit.’

    ‘Wil je je vragen alsjeblíéft op de mail zetten? Het is hier nu heel druk op de afdeling, mijn collega is op vakantie en dit heeft nu helaas niet de prioriteit.’

    ‘Ik kan je daar nu niets over zeggen, en ik heb ook een reden: ik heb het heel erg druk.’

    ‘Het klinkt misschien wel heel erg flauw, maar ik heb de komende twee weken echt geen tijd in mijn agenda om een afspraak met je te plannen. Het is waanzinnig druk!’

    ‘Heb ik tijd, heb ik tijd… tja, werkdruk, hè.’

    ‘Ligt eraan hoe lang het duurt: het is behoorlijk druk.’

    Daarnaast raakt onderzoekswerk vaak ondergesneeuwd door grote onderwijsdruk. Colleges moeten doorgaan en studenten – die blijven groeien in aantal – wachten op tentamenuitslagen. Universitair docente Frans Jeanette den Toonder: ‘Ik doe leuk onderzoek naar migrantenliteratuur, maar wanneer heb je daar weer tijd voor? Onderwijs is wat de taken leidt, maar goed onderwijs is ook gebaat bij onderzoek. Eigenlijk hoort dingen uitdiepen wel bij ons werk.’

    Verder kunnen tijdelijke contracten   invloed hebben op de werkdruk die men ervaart. Universiteiten hebben een ‘flexibele schil’ van tijdelijke docenten nodig om ‘mee te ademen’ met fluctuerende studentenaantallen. Albers: ‘Maar ik heb de indruk dat de universiteit steeds probeert het maximum aan flexibiliteit op te eisen dat ze van de wet mag hebben.’ Dat maximum stelt het cao-akkoord   voor de hoogleraren, universitaire hoofddocenten, universitaire docenten en docenten op 22 procent. Tenure-trackers worden niet meegerekend. De RUG zit nu in die functiecategorieën op 28 procent en exclusief tenure-trackers op 18,3 procent. Het totaalaandeel bedraagt 42 procent, maar dat is inclusief promovendi.

    De onzekerheid geeft soms druk, zegt een docent bij letteren: ‘Ik ben me ervan bewust dat het een tijdelijke aanstelling is.’ Hij denkt dat er winst te behalen valt met meer vastigheid. ‘Een van de grootste knelpunten is dat niet-gepromoveerde docenten weinig uitzicht hebben op een vast contract. Terwijl die docenten ook veel nuttig werk doen.’ Een docente bij gedrags- en maatschappijwetenschappen: ‘Een ander probleem: als mensen hier langere tijd werken en hun contract niet wordt verlengd, brengt dat voor overblijvende collega’s weer extra werkdruk mee.’ Het duurt namelijk lang om een nieuwe medewerker in te werken. ‘Ook gaat er veel expertise en ervaring verloren die, door de medewerkers met een tijdelijk contract, in die jaren is opgebouwd’, aldus de docente.

    Meer geld

    Zijn zoveel tijdelijke aanstellingen echt nodig? ‘Een legitieme vraag’, reageert Rita Landeweerd, portefeuillehouder middelen bij gedrags- en maatschappijwetenschappen. ‘Een formeel bestuursstandpunt moeten we nog vormen. Aan meer vaste posities zitten financiële verplichtingen vast waarvan we niet weten of we ze kunnen nakomen.’ Maar waar studentenaantallen eerst slechts tijdelijk leken te groeien, zet deze groei nu al een aantal jaar door. ‘Dus je mag kritisch zijn hoe groot die flexibele schil mag zijn.’

    ‘Wat we in elk geval niet willen aan de RUG is mensen aannemen via rare payrollconstructies’, benadrukt HR-directeur Marion Stolp.

    ‘Het zou helpen als er meer geld naar universiteiten ging’, zegt Albers. ‘Wetenschappers moeten veel taken die vroeger werden uitgevoerd door ondersteunende diensten, nu zelf doen. Vroeger was hier iemand die vakevaluaties samenvatte. Die functie is weg, gevolg: óf wetenschappers bekijken vierhonderd studentenevaluaties niet óf ze doen ’s avonds pas hun eigenlijke werk.’ Volgens Janssen is vanaf 2005 de hoeveelheid ondersteunend personeel relatief inderdaad teruggebracht, maar: ‘Aan de andere kant komen er ook functies bij. Er zijn minder secretaresses, maar door digitalisering is er ook minder secretarieel werk. Terwijl er wél meer webredacteuren nodig zijn.’

    Letterendecaan Wakker zegt zich heel goed te realiseren dat er sprake is van werkdruk. ‘Maar op dit moment kunnen wij daar nog niet veel aan doen. Het wachten is op de effecten van het leenstelsel. Als daardoor meer geld vrijkomt, zal het universiteitsbestuur dat verdelen over faculteiten en zullen wij daarmee extra vaste staf aantrekken. Verder kunnen we nu die verantwoordingsprocessen door het onderwijsinstituut laten ‘voorbewerken’, zodat individuen daar minder werk aan hebben.’

    Dure secretaresses

    Dick Veldhuis, portefeuillehouder middelen bij de bètafaculteit: ‘We proberen mensen in te zetten om de administratieve lasten af te vangen van docenten en onderzoekers. We hebben dure secretaresses gekweekt doordat hoogleraren dat zelf doen.’

    ‘Alles moet gisteren klaar en koffie drink je maar achter je bureau’

    Economie en bedrijfskunde zoekt een oplossing in een ‘samenwerkingscultuur’. Portefeuillehouder middelen John de Groot: ‘Door transparantie, respect en samenwerking binnen vakgroepen en de faculteit wordt werkdruk draaglijker. Als wij merken dat iemand ondersneeuwt, zijn we als faculteitsbestuur niet te beroerd om leidinggevenden daarop aan te spreken.’ Daarnaast zegt de faculteit in gebruiksvriendelijke gebouwen en extra personeel te investeren om werknemers te ondersteunen. Vorig jaar zijn er op wetenschappelijk niveau twintig voltijdbanen bijgekomen, op ondersteuning tien.

    Ook godgeleerdheid & godsdienstwetenschap en wijsbegeerte trekken nieuw personeel aan om de werkdruk te verlichten. Directeur bedrijfsvoering Marga Hids van wijsbegeerte: ‘Er is net iemand aangenomen voor het vaardighedenonderwijs, om docenten te ontlasten. We zorgen ook voor onderling eerlijke verdelingen wie welke scripties en cursussen krijgt.’

    Bij economie en bedrijfskunde kunnen werknemers stoelmassages krijgen. RUG-breed is er het BALANS-gezondeleefstijlprogramma  , waar met bijvoorbeeld mindfulness-cursussen en massages aandacht wordt besteed aan het evenwicht tussen werk en leven. Landeweerd: ‘Als medewerkers van gedrags- en maatschappijwetenschappen een massage willen, betaalt de faculteit de helft. Niet dat we daarmee dé oplossing hebben, maar ik hoop dat het gezien wordt als een signaal dat we werkdruk serieus nemen.’ De sociale faculteit besteedt er daarnaast aandacht aan in R&O-gesprekken en biedt ondersteuning met intervisiegroepen, vertrouwenspersonen en korte coachingstrajecten.

    Verlofdagen

    Heinen van godgeleerdheid en godsdienstwetenschap: ‘Iedereen in de yogazaal zetten roept waarschijnlijk weerstand op. Ik zie meer in food for thought-lunchtafelbijeenkomsten zoals bij ruimtelijke wetenschappen, waarbij een trainer een onderwerp als werkdruk inleidt en wetenschappers daarover discussiëren.’

    ‘Vanuit Centraal roepen wij mensen op om verlofdagen tijdig te plannen en vakantie te nemen’, zegt HR-directeur Stolp. ‘Losse verlofdagen zijn bedoeld om energie op te doen, niet om op te sparen. Verder stellen we dit punt bij de minister aan de orde en kijken we hoe we het geld van het leenstelstel kunnen investeren in meer handen. Ook richten we werk anders in – moet je echt vijftien stappen doorlopen voor dit resultaat? –, zijn er trainingen en maken we ICT-systemen gebruiksvriendelijker. Het is frustrerend als systemen van verschillende afdelingen niet communiceren.’

    De meeste toekomstmogelijkheden lijken te liggen in de omgang met werkdruk en het anders organiseren van werk. Want afnemen zal de hoeveelheid taken en doelen in de concurrerende wereld waarschijnlijk niet. De Groot: ‘Ik denk niet dat we terug kunnen – en moeten – met werkdruk. Bij Ernst & Young kende ik een manager in India die zei: ‘’s Avonds moet ik het licht uitdoen, anders werken mensen vierentwintig uur door.’ Wij moeten in Nederland manieren vinden om dezelfde resultaten te bereiken als China en India, maar onder normale werkomstandigheden.’