Antoon De Baets over 14 jaar u-raad
‘We dienen de goden onbevreesd van repliek’
‘Ken je die mop van de twee bevers?’ vraagt Antoon De Baets. ‘Twee bevers zitten in het bos, onder het lover, en kijken in de verte uit op een gigantische hydro-elektrische dam. Zegt de ene bever tegen de andere: ik heb hem niet zelf gebouwd, maar hij is wel gebaseerd op mijn idee.’
De grap typeert de manier waarop de 65-jarige, van origine Vlaamse bijzonder hoogleraar geschiedenis, ethiek en mensenrechten de leden van de universiteitsraad graag aan het denken zet. ‘Ik ben niet zo sterk in getallen of in budgetten, maar op het niveau van ideeën kon ik denk ik wel mijn deuntje meezingen’, zegt hij. Kon, want na veertien jaar komt er een einde aan zijn termijn. Hij zwaait af als een van de langstzittende raadsleden ooit.
Nieuwsgierigheid
Dat het zover zou komen, had De Baets niet zo gepland. Toen hij in 2007 voor het eerst deelnam, deed hij dat vooral uit nieuwsgierigheid. Hij wilde weten wat er nodig was om een universiteit op het vlak van mensenrechten goed te laten draaien. Hij was nieuwsgierig naar de praktijk van academische vrijheid. ‘En dat kon ik eigenlijk alleen maar weten als ik een keer mee zou draaien in de medezeggenschap’, zegt hij.
Dat hij vervolgens zes keer opnieuw verkozen werd, had in eerste instantie te maken met tekorten aan ervaren kandidaten in de personeelsfractie. ‘Maar ik werd ook een beetje verliefd op het werk. Ik werkte al sinds 1989 in Groningen en ik kwam voor het eerst buiten de faculteit. Dat was een verademing’, zegt De Baets. ‘Met één slag werd mijn biotoop om inzicht te krijgen in het functioneren van de universiteit groter dan ik ooit had gedacht.’
Ik kwam voor het eerst buiten de faculteit, dat was een verademing
Bovendien kon hij ‘af en toe zijn ei kwijt’ in dossiers. Met vaak ogenschijnlijk gemak wist hij meer dan eens bezielde redevoeringen vol historische referenties te brengen. Toch zegt De Baets over zichzelf geen vlotte prater te zijn. ‘In de u-raad is het voorbereid, dat is in feite makkelijk. Maar voor de vuist weg kan ik dat niet. Als ik echt verrast word en onmiddellijk moet antwoorden, dan loopt het soms goed af, maar heb ik vaker last van l’esprit de l’escalier’, zegt hij lachend.
Daarmee refereert De Baets aan een uitdrukking van de achttiende-eeuwse filosoof Denis Diderot. ‘Hij discussieerde in de salons in Parijs. Die salons waren altijd op de eerste verdieping en hij zei: telkens als ik na afloop van een discussie de trap afliep, dan viel me pas te binnen wat ik eigenlijk had moeten zeggen. Hij noemde dat de geest van de trap, en ja, ik heb dat vaak.’
Koorts
Ondanks zijn persoonlijke relatie met Diderot’s uitspraak, is er in de u-raad altijd ruimte geweest om het college van bestuur en zijn collega’s aan het denken te zetten. Volgens hem begint dat bij het goed kunnen onderscheiden van hoofd- en bijzaken. ‘Want er is altijd koorts in de raad’, zegt hij. ‘Elke maand is er iets waardoor de gemoederen opgezweept worden en als je je laat meedrijven door elke wind die opsteekt, dan ben je voortdurend in overdrive.’
Terugkijkend formuleert De Baets dan ook twee verschillende opvattingen over medezeggenschap: de absolute en de gematigde. ‘De absolute opvatting is dat wij over alles mogen meepraten, ook over gebouwen, fotokopieermachines of over koffie. En dat het college naar ons móet luisteren. Die opvatting deel ik niet.’ Hij voelt zich beter thuis in de ‘gematigde opvatting’, waarbij hij als personeelslid vooral meepraat over onderwerpen die repercussies hebben voor onderwijs en onderzoek.
Elke maand is er iets waardoor de gemoederen opgezweept worden
Bovendien is het volgens hem belangrijk om te herkennen waar je ‘socratisch kunt werken’. ‘De bedoeling is dat je door kritische vragen en opmerkingen het zelfinzicht bij het college vergroot. Dat klinkt arrogant hoor, ik weet het’, zegt hij. ‘Maar als je dan een doortimmerd argument naar voren brengt, dan hoop je dat je de geest van de collegeleden beroert. En dat ze daar ’s avonds, ’s anderendaags, nog even over nadenken.’
Het is volgens De Baets de essentie van het werk als raadslid. ‘Zoals Socrates het zelf verwoordde, moeten we de horzel in de pels zijn. Af en toe bijten. We zijn niet altijd vriendelijk, en soms ook driftig, dat is zeker waar. Soms onredelijk en soms meegenomen op de golven van verontwaardiging. Allemaal waar. Maar als het zelfinzicht van het college kán worden vergroot, en dat is af en toe gelukt, dan denk ik: dat is socratisme op zijn best.’
Yantai
Hoewel hij het spijtig vindt dat het een negatief succes was, is het afblazen van Yantai waarschijnlijk het grootste dossier waarin de u-raad in zijn termijn het college van gedachte deed veranderen. ‘Daar moet ik bij zeggen dat mijn grootste vijand nu de ‘hindsight bias’ is. Ik weet hoe dingen zijn afgelopen en dat beïnvloedt vandaag mijn mening. Achteraf heb je vaak gelijk, terwijl het vaak genoeg dom toeval was en niet omdat je daadwerkelijk slimmer was dan een ander.’
Achteraf heb je vaak gelijk, terwijl het vaak genoeg dom toeval was
Ondanks het achteruitkijkeffect, denkt hij wel dat de u-raad gelijk had toen die tegen het plan stemde om voor dertig jaar een zustercampus in het Chinese Yantai op te zetten. ‘De ambitie om Groningen in één keer op de kaart te zetten, daar stond ik achter. Maar het plan was megalomaan. Achteraf bekeken was het een ijsschots en had de universiteit de Titanic kunnen zijn. Ik denk dat de universiteitsraad daar toch even als het ware een soort kompas is geweest.’
En dat is ook hoe De Baets de universiteitsraad ziet, als een kompas waar het college van bestuur zijn ideeën aan kan staven. ‘Ik heb nooit gedacht dat ik in de bestuurszetel zat. Ik geef raad en ik stel vragen, ongezouten, beleefd, met respect, maar ik neem niet de beslissingen. Ik probeer ze te overtuigen dat er andere manieren zijn om naar een dossier te kijken.’ En dat op een standvastige, maar ook bedachtzame manier.
Stamina
‘Je moet stamina hebben om je werk goed uit te voeren’, zegt hij. ‘Het is net als in de grotten met stalagmieten, druppel voor druppel groeien ze. Je gaat heel vaak nee horen van het college, dus als je ze wilt overhalen om het ook met jouw ogen te bekijken, moet je volhardend zijn. Ik zeg het een keer tijdens een vergadering, ik zeg het een tweede keer, en dan houdt het op. Maar volgende maand, in een ander dossier, of in de volgende episode van hetzelfde dossier, ga ik opnieuw proberen een punt te maken. En de maand nadien opnieuw.’
De raadsvergadering in juni zal de laatste zijn waar De Baets het college nog zal proberen te beroeren. Dan heeft hij veertien jaar lang met eigen ogen gezien wat academische vrijheid in Groningen betekent. ‘Over het algemeen loopt het goed in Groningen’, zegt hij. Maar het verbaast hem nog altijd dat binnen een intellectuele gemeenschap gemiddeld maar dertig procent daadwerkelijk stemt voor de medezeggenschap. ‘De meeste mensen, collega-raadsleden en bestuur incluis, hebben nog te weinig door dat door de medezeggenschap goed te bedrijven, je academische vrijheid praktische gestalte geeft hier in Groningen.’
En hoewel hij dat graag anders zou zien, is hij ook tevreden over de rol die de u-raad in Groningen speelt. Er is ruimte voor ongezouten kritiek. Ruimte om ‘de goden van het college’ onbevreesd van repliek te dienen. En ruimte om ze af en toe ook op andere gedachten te brengen. ‘Als ik terugkijk moet ik altijd denken aan die oude mop van de twee bevers. Ik hoop ook hier en daar, af en toe, zoals die bever te zijn. Hopelijk heb ik voor sommige ideeën mee het goede zetje helpen geven.’