Van tandenkast tot sterrenwacht
Wat zit er achter die deur?
De brandweerkamer Linnaeusborg
Meestal, als je in de Linnaeusborg moet wezen, ga je naar boven. Je kwakt je fiets in de kelder en haast je langs de trap omhoog. Of je komt al op de begane grond binnen van het gebouw dat vooral de scheikundigen en biologen van de Faculty of Science and Engineering (FSE) huisvest.
Maar als je die trap nou níet neemt en op verkenning gaat in de kelder, vind je een vierkante deur met een afbeelding van een brandweerhelm erop. ‘De brandweerkamer dus’, legt Marloes Siebers uit, die op het punt staat toe te treden tot het eigen brandweerkorps van de Linnaeusborg. Want een gebouw als dit, met zijn vele laboratoria en gevaarlijke stoffen, moet altijd voorbereid zijn op een calamiteit.
Achter de deur hangen vijf professionele brandweerpakken, met helm en zuurstoftank. Ze zijn stuk voor stuk voorzien van een naamplaatje en een RUG-brandweerkorpsembleem. Al is dat niet zo officieel als het lijkt, vertelt Rogier Houwerzijl van University Services: ‘Die heeft iemand er gewoon eens op gezet.’
Brandjes en gaslekken
Houwerzijl is verantwoordelijk voor de logistiek rondom alle laboratoria en maakt daarnaast deel uit van het brandweerteam. Bij grotere ongevallen met gevaarlijke stoffen, brandjes of gaslekken zijn er vijf mensen die hun brandweerpak aantrekken. Dat is ook het team dat zo nodig communiceert met de echte brandweer.
‘Dan laten wij ze zien waar ze moeten zijn bijvoorbeeld’, zegt Siebers. Haar gloednieuwe pak en glimmende laarzen staan al klaar in de kamer.
Dan gaat de pieper van Rogier af. Of hij met spoed naar de receptie kan komen: er is iemand onwel geworden. Het brandweerpak is niet nodig deze keer, dus dat blijft nog mooi hangen.
De vliegenkamer(s) Linnaeusborg
De kelder van de Linnaeusborg blijkt nog meer verrassingen te huisvesten en dat is niet zo gek, want als je door de lange, grijze gangen dwaalt, waan je jezelf in een bunkercomplex. Witte deuren breken de grauwe muren met ijzeren regelmaat.
Een van die deuren heeft een raampje waar je doorheen kan kijken. Daarachter: een laboratorium vol met bakken, grote koelkasten en enorme deuren die hermetisch zijn afgesloten met een grote hendel.
Muffe geur
Marloes Siebers – ja, de aanstaande brandweervrouw – is de labmanager. ‘We kweken hier insecten om gedragsonderzoek mee te doen. Op dit moment hebben we fruitvliegjes en in een andere ruimte hebben we ook lieveheersbeestjes.’
Zodra ze de deur naar het lab opent, komt ons een moeilijk te plaatsen, muffige geur tegemoet. ‘Het voer’, zegt Siebers. Insecten eten vaak een mengsel van tarwemeel, gistvlokken, melkpoeder en water. ‘En dat ruik je.’
Standje tropisch
Achter de grote deuren in het lab blijken klimaatkamers schuil te gaan. Daar zitten de fruitvliegjes in bakken die weer opgeborgen zijn in stellingkasten langs de wanden.
Studenten doen hier onderzoek naar het gedrag van de diertjes. Ze willen weten of ze gevoel hebben en wat voor invloed een bepaald dieet op hen heeft. En omdat de dieren het beste groeien onder warme temperaturen, staan de kamers ingesteld op standje tropisch.
Op die manier kunnen ze optimale kweekmethodes ontwikkelen. En dat kan de volgende stap zijn om insecten in te zetten voor bijvoorbeeld veevoer.
De Blaauw-sterrenwacht Bernoulliborg
Een klein stukje verder op Zernike spiegelt het grote, blauwe blok van de Bernoulliborg in de zon. Bij binnenkomst imponeren de gigantische trap in het atrium en de vele proefopstellingen van Science LinX, het science engagement center van FSE. Daarboven wordt het al gauw saaier, met tientallen kantoren in lange, eentonige gangen.
Maar op de bovenste verdieping is een deur die nu eens géén saaie werkruimte verbergt. De deur is vrijwel altijd op slot en slechts vier mensen hebben de sleutel.
Masterstudent sterrenkunde Dirk van der Geest opent de deur voor ons. Achter hem een zwart gat. We moeten even onze ogen laten wennen aan het duister en dan zien we een trap die omhoog leidt naar de control room.
Telescoop
Zelfs die ruimte lijkt nog gewoontjes, met een paar oude computers. Maar dan zet Van der Geest de schermen aan om wat cools te laten zien: een afbeelding van een supernova! De computers sturen het apparaat aan dat nog een wenteltrap hoger staat opgesteld. ‘Daar staat de Gratama-telescoop’, vertelt Dirk met enige trots. ‘Het is de op twee na grootste telescoop van heel Nederland.’
Als we de laatste treden beklimmen naar de top van het gebouw, komen we in een gigantische koepel. In het midden staat de telescoop met een groot zeil erover. Dirk haalt het eraf. Het drie meter hoge apparaat is niet wat de meeste mensen zich voorstellen bij een telescoop, want je kijkt er niet zelf doorheen. De telescoop vangt zo veel mogelijk licht en maakt digitaal een afbeelding van wat het opvangt.
Eerstejaars
De koepel kan helemaal open en kan 360 graden draaien, zodat je op een heldere nacht de gehele sterrenhemel kunt observeren, legt Dirk uit. Het zijn meestal eerstejaarsstudenten sterrenkunde die met het apparaat in de weer zijn. ‘Met vier man zitten ze hier dan de hele nacht en leren ze werken met de telescoop.’
Wil je zelf eens een kijkje nemen in de Blaauw-sterrenwacht? De RUG organiseert regelmatig publieksavonden.
Het torentje
van het Honours College Academiegebouw
De trappen van het Academiegebouw vormen waarschijnlijk het meest gefotografeerde plekje van de universiteit. Maar achterin het gebouw zit nog een trap. En die is een stuk minder bekend.
Als je vanuit de grote gang bij de faculteitskamer afslaat naar de koffiecorner, leidt een wenteltrap omhoog naar het Honours College. Hier zijn studieplekken en kantoortjes van de werknemers. Maar waar het echt om gaat is de deur achterin. Die is klein en onopvallend en wordt maar heel zelden gebruikt.
Uitzicht
Het eerste houten trapje brengt ons op een zoldertje met veel stof en een donker hokje met daarin een klein keyboard. Van de beiaardier. Daar neemt hij de muziek op die je op weekdagen uit het carillon hoort komen. De échte beiaard, het orgelachtige instrument waarop de beiaardier zijn wekelijkse liveoptredens geeft, staat een stukje hoger.
Maar je kunt nóg hoger. Via een lange wenteltrap gaan we naar het houten geraamte bovenin de toren. Daar stuiten we op een laatste deur en als die opengaat, overzien we de hele stad. We hebben een panoramisch uitzicht op de Broerstraat, het Academiegebouw en de UB. Even verderop zien we mensen op het dak van het Forum staan, die zich op ongeveer dezelfde hoogte vergapen aan de Martinitoren. Een laag hekje is alles wat ons beschermt tegen vallen.
Dus nee, de toren is niet vrij toegankelijk. Om de zoveel tijd komen er mensen op bezoek bij het Honours College en dan willen ze een kijkje nemen in de toren, maar dat is niet de bedoeling.
De tandenkast
van tandheelkunde UMCG
Alles komt samen in het doolhof dat UMCG heet. In dezelfde gangen lopen patiënten, bezoekers, artsen, geneeskundestudenten die pauze houden van een studiesessie in de centrale medische bibliotheek. En we zien tandheelkundestudenten in witte labjassen sjouwen met gereedschapskisten.
We volgen ze naar het tandheelkundegebouw, waar ze door een gele deur gaan met een groot raam erin. Hier is het skillslab, waar studenten leren om gaatjes te vullen in tanden en kiezen. Eerst zien we vooral veel apparatuur. Allemaal slangen en lampen, precies wat je ook bij de tandarts aantreft.
Maar dan valt ons oog op de poppen, simulatiepatiënten die geduldig wachten op hun beurt. Deze koppen hebben een kaak gevuld met was, waar de studenten tanden in moeten plaatsen in de juiste volgorde, net als bij een echt gebit.
Glazen potten
En wat we ook zien: een witte kast met een schuifraam waarachter oude glazen potten staan. Een bonenpot van Hak, een maispot van de Jumbo, een weckpot. En allemaal zitten ze vol met tanden. Echte tanden.
‘Die komen vooral van tandartspraktijken’, vertelt een van de studenten die aan het werk is in het skillslab. ‘We gebruiken ze om te oefenen met vullen en boren.’
Daar zijn echte tanden voor nodig, want hoewel soms ook wel plastic tanden worden gebruikt, is dat toch echt niet hetzelfde. ‘De structuur is anders’, zegt de student. Ze herinnert zich de eerste keer dat ze de tanden gebruikte. Dat was best heftig. ‘Die potten stinken ook best wel’, zegt ze. ‘Maar het went gelukkig snel, want we werken er erg veel mee.’