Zeven jaar zat ik zonder, maar vorige week was het eindelijk weer zover. Een schoolreisje. Dit keer geen trip naar de Koningin Julianatoren of een middagje educatief-verantwoorde kleurplaten verzamelen in het Dolfinarium, maar een academische excursie. De eerste in mijn RUG-leven.
Het verschil met vroeger? Geen bus, maar trein. En ik kon niemand overhalen om zich onder de banken te verstoppen bij aankomst. Nu stond er weliswaar niemand op ons te wachten, maar het was leuk geweest voor mijn nostalgische kindergevoel.
Bestemming: het College ter beoordeling van Geneesmiddelen (CbG) in Utrecht. Dé medicijnwaakhond. Beter gezegd, een papieren tijger die alle details van een nieuw tabletje uitspit. Vele vergadersessies verder valt het oordeel: wel of niet toelaten op de markt.
Het is een procedurele kwelling voor de farmaceutische industrie. Zeker in de huidige medicijncrisis: terwijl de kosten de pan uit rijzen, komen er steeds minder nieuwe wonderstoffen op de markt.
Alle procedurele details van deze overheidsdienst werden uit de doeken gedaan tijdens een praatsessie in de luxe vergaderzaal (mét hoogpolig tapijt) op de vijftiende verdieping. Af en toe dommelde ik weg in de exclusieve designstoel, terwijl ik de mistige skyline van Utrecht bestudeerde.
Een crashcourse ‘hoe blaft de waakhond’. Gemiddeld duurt de ontwikkeling van één medicijn zo’n tien tot dertien jaar. Oftewel, jaren preklinisch ploeteren in het lab, een scala aan dierproeven (ja dierenvriendjes, dat is nodig!) en schrikbarend dure patiëntenstudies.
De kosten? Een luttel miljard. Als een farmaceut dan eindelijk een tabletje klaar heeft voor lancering, is de kans aanwezig dat het CbG het afkeurt. Twijfels over de veiligheid. 1 miljard down the drain.
De overheid probeert gelukkig niet elke financiële crisis te voorkomen.
Foto Reyer Boxem