• De zomers van Thomas


    Door Lilian Zielstra

    Het begon vlak voor de zomer. De studievereniging van geschiedenis gaf een eindfeest en mijn moeder was erachter gekomen dat ik ook was uitgenodigd.

    ‘Je moet gaan,’ zei ze, ‘dat is goed voor je.’

    Ik geloofde dat niet zo, maar ik wilde haar liever niet tegenspreken. Het was de laatste maanden niet makkelijk voor haar. Ik mompelde zwakjes dat ik liever niet ging. Mijn broer zei dat ik niet zo’n slappe zak moest zijn. Hij gebruikt graag grove taal, ik weet niet precies waarom.

    ‘Kom op man, misschien zijn er wel lekkere wijven,’ zei hij. Ik zei niets, maar drukte mijn duimen tegen elkaar.

    ‘’t Wordt tijd dat je ’s wat op stap gaat. Je kunt wel bij mij blijven slapen, dan hoef je niet met de bus.’

    Mijn duimen werden helemaal wit, zo hard drukte ik ze nu tegen elkaar aan. Ik wilde in mijn eigen bed slapen. Ik hou gewoon niet van verandering.

    ‘Je mag mijn nieuwe jasje lenen, maar je moet er wel voorzichtig mee zijn.’

     

    Zo kwam ik dus op dat feest.

    Er waren inderdaad meisjes. Kleine meisjes, grote meisjes, meisjes met rokjes, meisjes met broeken, mooie meisjes, lelijke meisjes. Sommigen herkende ik zelfs, die zaten ook in het eerste jaar. Een paar groetten me. Een gesprek voeren ging niet makkelijk, want de muziek stond hard. Het jasje was een beetje te groot. Het was warm. Een van de jongens vroeg of ik wat drinken wilde; ik wilde cola, maar nam bier. Het was geen drama.

    Ik stond net met iemand te praatschreeuwen toen een meisje tegen me aanbotste en er een verschrikkelijk lawaai klonk. Toen ik me omdraaide stond ze me verbaasd aan te kijken. Ze hield een leeg dienblad in haar handen, de lading lag op de grond. Ik hoorde wat mensen lachen. We waren beiden doorweekt.

    ‘Oeps, sorry,’ zei ze met een lachje – net alsof het best grappig was.

     

    ‘Dit is mijn broers jasje!’ Meer kon ik niet uitbrengen. Ik trok het uit om te zien hoe erg het was, natuurlijk had ze allemaal van die gekleurde mixdrankjes over me heen gegooid. Dit kon mijn moeder er nooit uit krijgen, dat wist ik nu al.

    ‘Sorry,’ zei het meisje nog een keer.

    Ze keek naar me op, het leek alsof ze er spijt van had. Eigenlijk was ze een mooi meisje. Een lekker wijf. Ik zuchtte en glimlachte.

    ‘Het is niet erg. Geeft niet.’

    Ik vroeg de barman om schoonmaakspullen en samen begonnen we het glas op te ruimen. Zij was de stoffer, ik het blik.

    ‘Ik ben Hanna trouwens,’ zei ze toen alles schoon was.

    ‘Ik ben Thomas.’

    Ik had het nog steeds warm. Het jasje hing over een barkruk, er zat een flinke vlek in. Ik had geen zin in nog een ruzie in huis. Volgens mij zag Hanna dat ik naar het jasje stond te kijken, want opeens zei ze: ‘Als je wil kan ik hem wel even gauw voor je wassen. Ik woon hier vlakbij.’

    Met een meisje mee naar huis? Met Hanna? Ik dacht aan mijn broer. Hij zou trots zijn als ik niet thuiskwam vannacht. En eerlijk gezegd wilde ik zelf ook wel.

     

    Ze had een echte meisjeskamer. Er lagen hakken in een hoek getrapt, er hing een poster van een band, ze had een groot bord met van die  geurkaarsen erop. Die had mijn moeder ook.

    ‘Geef maar,’ zei ze. Ze nam het jasje van me aan en trok plotseling haar eigen shirt ook uit. Ik draaide me gauw om. ‘Die kan er gelijk ook wel bij in,’ zei ze, meer tegen zichzelf dan tegen mij. Ze verdween uit de kamer.

    Hanna droeg een witte sportbeha. Niet echt sexy of zo, zoals in die blaadjes die ik van mijn vader had gevonden, toen hij nog bij ons woonde. Daar hadden de vrouwen altijd lingerie aan. Nadat ik de boekjes had gevonden ging ik er vaker naar kijken, tot mijn vader me betrapte. Hij schudde de centerfold voor mijn gezicht: ‘Als je er twintig jaar mee getrouwd bent, zien ze er niet meer zo uit. Je bent gewaarschuwd.’

     

    Hanna in haar sportbeha kwam terug.  Ze trok een grote rode trui aan waar Rijksuniversiteit Groningen op stond en plofte neer op haar bed.

    ‘Nu moeten we wachten. Kom maar even zitten.’

    Ik ging naast haar zitten. Gingen we seks hebben? Daar had ik weinig ervaring mee, alleen wat gefrummel met Esther, mijn vriendin van twee jaar geleden. Ik legde mijn hand op haar knie. Ze had een klein, bonkig knieschijfje dat in mijn handpalm paste. Hanna lachte en legde mijn hand terug in mijn schoot.

    ‘Dat gaan we dus niet doen.’

    ‘Wat gaan we dan doen?’

    ‘We gaan praten.’

    ‘Praten?’ vroeg ik.

    ‘Ja, praten. Praten is beter.’

     

    Ik had Hanna nog nooit tijdens colleges gezien en dat zei ik. Ze zei dat ze geen geschiedenis studeerde, maar scheikunde, en dat ze mee naar het feest was gekomen met een vriendin. Ze zei ook dat geschiedenis niets voor haar was.

    ‘Geschiedenis is het mooiste dat er is,’ zei ik. ‘Ik vind het echt interessant. Eeuwen en eeuwen terugkijken en leren wat mensen vroeger hebben gedaan – het is belangrijk om te weten wat er allemaal is gebeurd in de wereld.’

    ‘Gebeurd is gebeurd,’ zei Hanna. ‘Het heeft toch geen zin om daar steeds mee bezig te zijn.’

    Ik vond haar opmerking beledigend. Net alsof mijn studie zinloos was. Ik wilde niet vervelend tegen haar  zijn, maar ik  zei  toch:  ‘Nee, de  hele  dag een beetje vloeistoffen met elkaar mengen, dat is belangrijk.’

    Ze lachte verbaasd – het was een luid, langgerekt lachen. ‘Het is echt wel belangrijk,’ riep ze. ‘Scheikunde kijkt naar verandering – naar verbinding, ontbinding, verbinding. Groei, verval, groei. Ik bestudeer het leven, Thomas.’ Ze trok haar wenkbrauwen op.

    ‘Ik hou niet van verandering.’

    Hanna wreef haar tenen tegen elkaar, ik keek naar haar sokken. Ze waren geel met blauwe bloemetjes. Het bleef even stil, maar ik voelde me niet ongemakkelijk. Ik was ook niet geil, ondanks dat ik op een meisjesbed zat. Ergens in het huis hoorde ik de wasmachine draaien.

    ‘Waarom niet?’ vroeg Hanna.

    ‘Weet ik niet,’ zei ik. Ze bleef me dwingend aankijken. ‘Ik hou er gewoon niet van. Ik kan er niet aan wennen.’

    ‘Dan heb je pech, want verandering is je enige zekerheid. Ik kan je nu al garanderen dat alles gaat veranderen. Alles. Altijd.’

    ‘Niets is eeuwig,’ zei ik. ‘Ik ga toch dood.’

    ‘Precies,’ zei Hanna, ‘en tot stof zul je wederkeren.’ Ze keek er heel sereen bij toen ze het zei. Het klonk een beetje gek uit haar mond, maar toch vond ik haar leuk.

     

    ‘Alleen even zoenen dan?’ vroeg ik.

    Hanna lachte. ‘Niets ervan.’

    Ik moet er nog even bij zeggen dat ik heel snel verliefd kan worden. Vaak gaat het ook heel snel weer over, ik kan een jaar verliefd zijn, maar ook een uur. En vandaag was ik dus verliefd op Hanna, maar Hanna niet op mij. Hanna wilde alleen het jasje van mijn broer wassen en praten over oneindigheid.

    ‘Soms voel ik me oneindig,’ zei Hanna, ‘bijvoorbeeld als mijn lievelingsliedje opeens op de radio komt.’

    Ik vroeg me af of ik dat gevoel ook kende. Misschien die keer dat we met z’n vieren naar Termunten reden om vis te eten. Het waaide toen heel hard, we klommen op de dijk en leunden tegen de wind in. Ik was zes jaar en het voelde alsof de wind van mij was.

     

    Nadat Hanna het jasje uit de droger had gehaald, gaf ze het aan me terug. Ze keek er schuldbewust bij. ‘Ik heb de vlek er niet helemaal uitgekregen.’

    Ik pakte het jasje, trok het aan en liep naar de voordeur. ‘Geeft niet. Bedankt voor het wassen.’

    Ze aaide over mijn arm voordat ze de deur sloot. ‘Ik vond het gezellig.’

     

    Mijn broer was inderdaad kwaad toen ik hem de vlek liet zien. Mijn moeder kreeg de vlek er inderdaad niet meer uit. En natuurlijk riep mijn broer van alles, godverdomme dit, godverdomme dat, maar  –  en dat was het  mooie  –  mijn moeder kwam er tussendoor en gaf hem op zijn flikker. Ineens kon ze weer kwaad worden.

    De zomervakantie kwam. Mijn broer bleef in Groningen. Ik overwoog om ook op kamers te gaan. Mijn moeder en ik gingen samen vis eten in Termunten. Het waaide helemaal niet hard, maar mijn moeders wangen waren rood en ze zei dat ze verliefd was geworden.

     

    Ik werd die zomer niet verliefd. Maar er kwam nog een zomer. En nog één. En nog één.