Schatten uit het Noorden 4
Borgen waren ooit versterkte torens
De mooiste borg van Groningen? Dat is voor Willemieke Ottens toch de Fraeylemaborg bij Slochteren, waarvan de eerste stenen al vóór het jaar 1300 werden gelegd. Toen een stins of steenhuis: een stenen toren met een gracht eromheen, waar rijke jonkers zich konden verschansen in een tijd waarin ‘veel werd gevochten en aan landjepik gedaan’.
Meer dan zevenhonderd jaar later vind je bij Slochteren een romantisch landhuis met een spiegelende gracht, omgeven door een uitgestrekte tuin. ‘Eigenlijk is het maar een smal perceel’, zegt Ottens, die onderzoek doet naar adellijke landhuizen en in het bijzonder naar de tuinen. ‘Maar het geeft de illusie dat het veel groter is. Je waant je in een sprookjeswereld.’
Borgvrouwe
Er is natuurlijk de borg zelf – nog helemaal ingericht op de manier waarop Louise Groenveld Thomassen à Thuessink van der Hoop van Slochteren, ‘de laatste borgvrouwe van Groningen’ en haar familie daar leefden tot het onderhoud van het landgoed te duur werd in 1971.
De hoogteverschillen, de vijvers, de driepuntsbrug: de tuin is echt heel bijzonder
Er zijn de bijgebouwen, die prachtig bewaard zijn gebleven: een schathuis, waar nu een restaurant in is gevestigd, een koetshuis en een oranjerie.
Maar het mooiste, vindt Ottens, zijn de tuinen, deels ontworpen door de beroemde negentiende-eeuwse tuinarchitect Roodbaard. ‘De perspectiefwerking werkt gewoon heel goed’, zegt ze. ‘Er is dat beeld van Flora, de Romeinse godin van de lente, waar je steeds zicht op hebt en waarvan je denkt dat het gigantisch moet zijn – wat niet echt zo is. Maar ook de hoogteverschillen, de vijvers, de driepuntsbrug. Het is echt wel heel bijzonder.’
Burchten
Borgen in Groningen
Van de ruim tweehonderd borgen die Groningen ooit telde, zijn er nu nog zestien over. Vier daarvan zijn open voor het publiek, waaronder de Fraeylemaborg bij Slochteren – een uurtje fietsen vanuit Groningen, een half uurtje met de auto, maar ook prima per bus bereikbaar.
In Uithuizen ligt de Menkemaborg. Daar zijn de achttiende-eeuwse geometrische tuinen wel in stand gebleven. Ook de bloemen- en plantensoorten uit die tijd zijn er nog te vinden.
Het museum van Borg Verhildersum bij Leens richt zich op het verhaal van de adel, de boer en de landarbeider in de negentiende eeuw. Het museum is open van april tot en met november, maar de tuinen zijn het hele jaar te bezoeken.
Tot slot is er nog de borg Nienoord, bij Leek. Als enige van de vier te bezoeken borgen is Nienoord niet begonnen als steenhuis, maar als veenborg: vanuit dit huis werden de veengebieden in de omgeving ontgonnen. Nu is het Nationaal Rijtuigenmuseum er te vinden.
De Fraeylemaborg is een van de vijftien borgen of ‘burchten’ die de eenentwintigste eeuw hebben weten te halen. Maar ooit waren het er meer dan tweehonderd, verspreid over de provincie. Ook in Friesland zijn er nog de nodige te vinden, al worden ze daar ‘stinzen’ of states genoemd, en er liggen andere over de grens in Duitsland. ‘Het is gek’, zegt Ottens, ‘dat ons onderzoek vaak ophoudt bij de landsgrenzen. Maar vroeger was dat anders. Er waren veel contacten onderling en families trouwden ook volop met elkaar.’
En nee, het zijn geen gigantische vestingen, zoals het Muiderslot of Loevestein in het Westen, of Kasteel Ammersoyen in Gelderland. Maar het zijn er wel véél. Dat heeft ook te maken met de politieke situatie, denkt Ottens. Waar de hertogen van Gelre bijvoorbeeld machtige, centrale heersers waren, is het noorden van het land meer gedecentraliseerd en waren er meer ‘kleinere’ machthebbers.
Deze landhuizen vormden al honderden jaren het centrum van de gemeenschap. Eeuwenlang werden ze bewoond door de machthebbers van de streek. Het was de plek waar mensen konden schuilen in tijden van geweld, waar mensen werkten – soms op de borg, vaker nog als pachter van een van de boerderijen die bij het landgoed hoorden. En het was een ijkpunt in het landschap.
Rijkdom en macht
In die tijd zijn ze wel sterk veranderd. De versterkte torens van de middeleeuwen zijn vrijwel allemaal verdwenen. ‘Er is alleen nog de Schierstins in Veenwouden’, zegt Ottens. ‘En in het Duitse Bunde staat er ook nog een.’
Met het verdwijnen van de verdedigingsfunctie – een stenen toren was niet langer voldoende bescherming tegen de kanonnen van de zestiende en zeventiende eeuw – werden ze meer en meer luxe landhuizen die de rijkdom en macht van de bewoners weerspiegelden. ‘En zeker in de achttiende en negentiende eeuw lieten ze prachtige parken om hun huis heen aanleggen’, vertelt Otten. ‘Vaak hadden ze daarnaast dan ook nog een huis in de stad.’
Maar dat het nooit makkelijk is geweest om zo’n huis en landgoed te onderhouden, laat de geschiedenis ook wel zien. Talloze huizen werden verkocht of afgebroken, als de eigenaren de kosten niet meer konden ophoesten.
Piccardt
Denk aan Henric Piccardt – inderdaad, de man van de Piccardthof – die de Fraeylemaborg in 1690 kocht van zijn zwager Evert Rengers die in de schulden was geraakt. Piccardt had een warme relatie met Willem III, die hem het geld leende om het huis te kopen. ‘Hij ging heel ambitieus te werk met de borg’, vertelt Ottens. ‘Hij heeft de tuinen laten aanleggen in de geometrische Franse stijl, net als bij Versailles.’
Niet gek waarschijnlijk, want Piccardt had gestudeerd in Frankrijk, verbleef daarna jarenlang aan het Franse hof en had het daar zelfs tot kamerheer geschopt van de Franse koning Lodewijk XIV.
De nazaten van Piccardt kwamen zelf in de financiële problemen en verwaarloosden de borg tot ze werd verkocht aan de politicus Hendrik de Sandra Veldtman. Hij is de man die verantwoordelijk was voor het ombouwen van de tuin tot de Engelse landschapsstijl die er nu nog terug te vinden is. Van het oude ontwerp rest vooral nog de middenlaan van meer dan een kilometer lang, die gericht is op de as van het huis.
Tuinarchitect
Van die nieuwe stijl kan Ottens echt enthousiast worden. Van de driepuntsbrug, de slingerende paden, de ‘lobbige’ vijvers, de follies – nepbouwwerkjes die vooral in de negentiende eeuw erg populair waren – en de ‘hoge berg’. ‘Die is best wel hoog’, zegt ze. ‘Je kunt je voorstellen hoe die gemaakt is. Hoeveel mannen hun kruiwagens met aarde daar omhoog geduwd hebben. Maar als je erop staat, heb je een prachtig zicht op de omgeving. Ooit ook op de kerktoren van Slochteren.’
Door Roodbaard in te huren, liet je zien dat je een bepaalde standing had
Het achterste deel van de tuin werd uiteindelijk rond 1840 ontworpen door Lucas Pieters Roodbaard – dé tuinarchitect van de Groningse en Friese adel. ‘Door hem in te huren, liet je zien dat je een bepaalde standing had, dat je op de hoogte was van de laatste trends.’
In het begin van de twintigste eeuw begon er een nieuwe ‘afbraakronde’ onder de borgen. Dat kwam voornamelijk door de hoge successierechten, weet Ottens. Maar een landgoed mag dan op papier veel waard zijn, het is geen geld dat de eigenaren daadwerkelijk op de bank hebben staan. ‘Dus je kunt je voorstellen dat als pa dood gaat, je denkt: wat moeten we hiermee?’
Speculanten doken op de borgen – vaak voor het hout in de bossen die eromheen stonden – net als bij andere landgoederen in Nederland overigens. ‘Bij de borgen zie je ook vaak “verkoop op afbraak”’, vertelt Ottens. ‘Of de functie veranderde van landgoed naar woonhuis of gewone boerderij.’
Open voor publiek
Dat was ook de tijd dat een vereniging als Natuurmonumenten werd opgericht om gebieden te kopen om ze voor de natuur te behouden. ‘Uiteindelijk besloot de overheid dat de successielasten omlaag konden als parken werden opengesteld voor het publiek.’
De Fraeylemaborg wist het nog lang vol te houden in particuliere handen, maar in 1971 werd het bewonen van de borg te duur. De inboedel werd geveild en in 1972 kwamen de borg en het bos in handen van de Gerrit van Houten Stichting, die het huis nu onderhoudt en exploiteert als museum.
En daarmee, zegt Ottens, is het een prachtige locatie om te snuiven aan al de verschillende stukken geschiedenis die deze plekken vertegenwoordigen. ‘Borgen vertellen een verhaal over machtsstructuren, en vertegenwoordigen culturele, architectonische, kunsthistorische en landschappelijke waarden’, zegt ze. ‘Maar het zijn natuurlijk ook nog gewoon fijne plekken om te bezoeken.’