Universiteit
Richard Paping in een wachthuisje bij het gevangenismuseum van Veenhuizen Foto Reyer Boxem

Schatten uit het Noorden 2

Helse Koloniën

Richard Paping in een wachthuisje bij het gevangenismuseum van Veenhuizen Foto Reyer Boxem
Op dertig kilometer van Groningen liggen de Koloniën van Weldadigheid, Unesco Werelderfgoed. Vormden die echt de bakermat van de verzorgingsstaat, zoals altijd wordt gezegd? ‘Het was niet de bedoeling dat al die mensen doodgingen, maar het gebeurde wel.’
6 november om 10:35 uur.
Laatst gewijzigd op 21 november 2023
om 10:18 uur.
november 6 at 10:35 AM.
Last modified on november 21, 2023
at 10:18 AM.
Avatar foto

Door Christien Boomsma

6 november om 10:35 uur.
Laatst gewijzigd op 21 november 2023
om 10:18 uur.
Avatar foto

By Christien Boomsma

november 6 at 10:35 AM.
Last modified on november 21, 2023
at 10:18 AM.
Avatar foto

Christien Boomsma

Christien is sinds 2016 achtergrondcoördinator bij UKrant. Ze plant de achtergrondverhalen en begeleidt de auteurs. Bij haar eigen verhalen ligt de focus op wetenschap en academisch leven. Daarnaast schrijft ze veel over onderwerpen als sociale veiligheid en maakt ze graag persoonlijke interviews. In haar vrije tijd schrijft ze jeugdboeken en geeft schrijftrainingen.

‘In onze stichtingen wordt gebrek niet getolereerd’, zegt een gedreven Johannes van den Bosch in het promofilmpje op de website van Museum de Proefkolonie. ‘Er is niemand die het aan voedsel en andere noodzakelijkheden ontbreekt.’

Een volgende scène toont een armoedig gezin op een houten wagen die langzaam voortrolt door het lege land. ‘Zijn we er al?’ jengelt een kind. ‘Bijna, schat!’ zegt een glimlachende moeder.

De Koloniën van Weldadigheid

Er waren zeven Koloniën van Weldadigheid. Vijf in Drenthe: Frederiksoord, Veenhuizen, Wilhelminaoord, Willemsoord en Ommerschans. De andere twee liggen over de grens in België: Wortel en Merksplas. 

‘Paupers’ werden naar de koloniën gestuurd om daar heropgevoed te worden. Ze zouden huisvesting krijgen en het land ontginnen, zodat ze uiteindelijk voor zichzelf leerden zorgen. In Frederiksoord en Wilhelminaoord kregen mensen vaak een eigen stukje land. Maar in Veenhuizen werden wezen, bedelaars en landlopers ondergebracht in grote barakken.

Alle dorpen ogen nog altijd als kleine openluchtmusea: de kleine boerderijtjes, de gebouwen voor de administratie en opzichters. In Frederiksoord bevindt zich Museum De Proefkolonie. Ook zijn er wandel- en fietstochten die je kunt maken. In Veenhuizen is het Gevangenismuseum gevestigd in een van de gestichten. Je kunt er meerdaags tochten ondernemen, of logeren in een van de gebouwen waar ooit de geneesheer of opzichter woonde.

Het is duidelijk: dit gezin is onderweg naar een beter leven. Weg van de verpletterende armoede die grote delen van Nederland in zijn greep had aan het begin van de negentiende eeuw. En dat alles dankzij het visionaire project waarmee Johannes van den Bosch, later gouverneur-generaal van Nederlands-Indië en minister van Koloniën, de wereld beter wilde maken: ‘vrije’ koloniën waar deze paupers onderdak en voedsel zouden krijgen, het land zouden ontginnen en uiteindelijk in hun eigen levensonderhoud zouden voorzien.

Maar het leven in deze koloniën bleek voor velen de hel op aarde. Niet alleen kostte het project miljoenen aan overheids- en particuliere subsidies in alle jaren van zijn bestaan, ook verloren duizenden weeskinderen het leven. En, zegt RUG-historicus Richard Paping, geen denken aan dat Van den Bosch daar niets van wist. ‘Maar toch wordt hij gezien als een held.’

Negentiende eeuw

Sociaal-economisch historici Richard Paping en Vincent Tassenaar deden uitgebreid onderzoek naar de Koloniën, die in 2021 het predicaat Unesco Werelderfgoed kregen. Tassenaar concentreerde zich daarbij op onderzoek naar de lengte van de ‘kolonisten’ – een indicatie voor de mate van welvaart. Paping focust zijn onderzoek op demografische aspecten, zoals levensverwachting. En dat levert boeiende inzichten op. 

De Koloniën werden opgericht in het begin van de negentiende eeuw, toen de Franse overheersing het ooit zo welvarende Nederland een gevoelige klap had toegebracht. De handel was ingestort en de economische focus verschoof naar de landbouw. ‘Waar staat Nederland tegenwoordig voor? Bloemen, klompen en molens! Van het rijke Amsterdam verschoven we naar een soort kneuterig-agrarische samenleving’, zegt Paping. 

Tegelijk nam de armoede in de steden hand-over-hand toe. De prijzen stegen snel en duizenden mensen raakten afhankelijk van de ‘bedeling’. Maar, bedacht Van den Bosch in 1818, kon je deze ‘paupers’ niet aan het werk zetten in het onontgonnen Drenthe? Dan zouden ze niet alleen meer landbouwgrond beschikbaar maken, maar in één moeite door voor zichzelf leren zorgen. ‘Opwaartse sociale mobiliteit’, zegt Paping. ‘Dat was het doel.’

Zwervers en weeskinderen

Het plan van Van den Bosch – die later de Indonesische bevolking zou dwingen om 20 procent van hun landbouwgrond te gebruiken voor exportproducten als koffie, thee en indigo – werd enthousiast ontvangen. Hij haalde geld op bij welgestelde particulieren, kreeg de steun van koning Willem I én forse subsidie van de overheid. 

En zo legde hij nog maar enkele maanden na de presentatie van zijn idee de eerste steen in Frederiksoord, waar in de eerste instantie 52 boerderijtjes zouden verrijzen. In 1823 volgde Veenhuizen: een kolonie waar geen boerderijtjes werden gebouwd, maar drie gigantische barakken voor alleenstaande armen: zwervers en weeskinderen. 

Van den Bosch rekende op sterke mensen, maar het waren gebrekkige mannen

Vooral daar ging het verschrikkelijk mis, zegt Paping. Want de meeste armen hadden helemaal geen zin in een verhuizing naar Drenthe. Toen de armenbesturen vervolgens dwang toepasten, bleken de ‘uitverkorenen’ vaak totaal ongeschikt voor het zware werk. ‘Van den Bosch rekende in zijn plan op sterke mensen, maar in de praktijk waren het gezinnen waarvan de man gebrekkig was, of een weduwe die niet rond kon komen omdat je als vrouw erg weinig betaald kreeg.’

Eenmaal in Drenthe maakten ze al meteen schulden, omdat ze geld moesten lenen om bijvoorbeeld kleding te kopen, of gereedschap. Maar ze verdienden zelden genoeg om die weer af te betalen. ‘Ze leerden ook niks: ze deden in Drenthe dom boerenwerk. Daar hadden ze niks aan buiten de Kolonie, dus er was nul sprake van opwaartse mobiliteit.’

Hoge sterfte

De kinderen gingen weliswaar naar school, maar die scholing was beperkt en niet beter dan ze anders zouden hebben ontvangen. En het was ook niet zo dat ze anders verhongerd waren. ‘De armenzorg was al in de zeventiende en achttiende eeuw behoorlijk goed geregeld in Nederland.’

Ze leerden ook niks: ze deden in Drenthe dom boerenwerk

Maar ondertussen werden er wel hele weeshuizen leeggehaald om de barakken in Veenhuizen te vullen, vaak met vreselijke gevolgen. ‘De kans om te sterven als je als kind naar Veenhuizen werd gestuurd was vijf tot tien keer hoger dan op welke andere plek ook in Nederland.’

In ‘normale’ omstandigheden in die tijd was het overlijdensrisico vooral groot voor baby’s en kleine kinderen. Daarna, zegt Paping, zat je goed. Tussen de vijf en de negentien had je maar een sterftekans van 0,5 tot 1 procent. Maar in Veenhuizen liep de sterfte soms wel op tot 10 procent in sommige jaren. 

Het allergevaarlijkste waren de weken nadat een kind arriveerde. ‘Een van de redenen was chronische ondervoeding’, vertelt Paping. ‘Kijk, brood maak je van granen, alleen is dat best duur. Maar je kunt ook brood van aardappels maken en dat is veel goedkoper. Het probleem was alleen dat in aardappelbrood maar iets van de helft van de calorieën zit.’

Ziektes

Een ander gevaar vormde het dramatische gebrek aan toezicht op de kinderen. ‘In één slaapzaal zaten 160 kinderen met twee opzichters’, zegt Paping. ‘Dus als er nieuwelingen kwamen, die nog niet wisten hoe het er aan toeging, werd het eten vaak gestolen door oudere en meer ervaren kinderen.’

Er staat zwart op wit hoeveel mensen er stierven

De ondervoeding leidde vervolgens tot grotere kwetsbaarheid door ziektes. ‘Want aan voedselgebrek zelf sterf je niet zo snel’, legt Paping uit. ‘Het is echt lastig om enkel door de honger te sterven.’

En Van den Bosch moet daarvan hebben geweten. Een deel van Papings cijfers is immers gebaseerd op de jaarverslagen van de Koloniën. ‘Er staat zwart op wit hoeveel mensen er stierven. De doktoren maakten overlijdenscertificaten op, die zeiden er soms ook wat van.’ 

Zelfs toen de burgemeester van Norg poolshoogte kwam nemen, omdat hij in plaats van een stuk of twintig ineens honderden overlijdenscertificaten per jaar moest tekenen, veranderde er niets. ‘Niemand die luisterde.’

Geld bijleggen

Ook de ‘betere koloniën’ zoals Frederiksoord of Wilhelminaoord leverden de armen weinig op. Ze zaten praktisch gevangen, zegt Paping, in een soort ‘staat in een staat’ met een eigen politie en een eigen rechtspraak. Dat mocht misschien niet, maar niemand die zich er wat van aantrok.

Daarnaast konden de Koloniën ook financieel niet uit. Het personeel – vooral veteranen – kostte handenvol geld en de productie bleef achter. Jaar in jaar uit moest de staat geld bijleggen. Het eerste jaar dat Frederiksoord – de kolonie die het verhoudingsgewijs goed deed – meer opleverde dan hij kostte was in 1868, veertig jaar na de start. ‘Het was een bodemloze put. Het werkte niet en toch bleven ze maar doorgaan.’

Uiteindelijk, zegt Paping, zijn de Koloniën een typisch voorbeeld van tunnelvisie. ‘Deze rijke mensen hadden hun vaste ideeën over de oorzaken van armoede: arbeiders drinken te veel, arbeiders trouwen veel te jong en arbeiders zijn lui. Maar niemand die eraan wilde dat de lonen te laag waren, waardoor ze gewoon de eerste levensbehoeften niet konden betalen.’

Engels