• Breeuwsma

    Prutser

    Iemand noemde me onlangs een autodidact. Ik weet niet meer wat de aanleiding was en ik ben er ook niet zeker van of het een compliment was, want het klonk een beetje als: ‘je bent maar een prutser’. Toch staat het idee van autodidact me wel aan. ‘Iemand die zijn kennis door eigen studie, zonder leermeester, verkregen heeft’, zegt de Van Dale erover en als ik zou moeten kiezen tussen een bestaan als prutser dan wel als navolger dan ga ik voor de prutser.

    Er kleeft ook iets romantisch aan het begrip. Beroemdheden, van Leonardo da Vinci tot Alexander Graham Bell, worden in hun biografie opgevoerd als autodidacten en op een of andere manier draagt dat dan toch bij aan het bijzondere karakter van hun creaties of uitvindingen.

    ‘Na de invoering van de schoolplicht is het aantal autodidacten teruggelopen, omdat sindsdien vrijwel iedereen onderwijs heeft genoten’, merkt de Wikipedia ontnuchterend op en dat zet mijn romantische zelfbeeld als autodidact meteen in perspectief, want als ik de kleuterschool even meereken, heb ik maar vier jaar van mijn leven géén onderwijs genoten, waarna een lange tocht van lagere school, naar middelbare school en universiteit volgde. Wat ik onder ‘werken aan de universiteit’ versta, heeft verdraaid veel weg van studeren. Dus daar gaat mijn carrière als autodidact.

    Toch valt er iets voor te zeggen om de autodidact in jezelf te koesteren, want al kun je van onderwijs veel opsteken, soms maakt het meer kapot dan je lief is. Ik merk het elk jaar aan onze  nieuwe psychologiestudenten. Ik geef direct op de eerste maandag van het academisch jaar een college en het is me opgevallen dat de vragen die ze als nieuwbakken student stellen over het vak, niet zelden de interessantste zijn: hoe kunnen we ons zelf kennen, wie of wat is verantwoordelijk voor ons gedrag, zijn denken en voelen wel verschillende dingen, enzovoort?

    De doorgewinterde wetenschapper zal het naïeve vragen vinden, of niet te onderzoeken vragen, maar het zijn wel de vragen waar de grote psychologen zich het hoofd over hebben gebroken. Niks mis mee dus.

    Als ik de eerstejaars na de kerstvakantie weer in de collegezaal aantref, heeft er al een flinke verandering plaatsgevonden. Niet de grote vragen, maar het type vragen dat op het tentamen gesteld wordt, hebben nu hun volle aandacht. Alles wat daarbuiten valt, wordt al snel als ballast ervaren.

    Het is misschien wel de makke van het moderne onderwijs, of zoals de Amerikaanse essayist Albert J. Nock (1870-1945) het in 1932 typeerde: the disadvantage of being educated. Hij schrok, schrijft hij, toen hij jaren na zijn eigen scholing voor het eerst weer eens in aanraking kwam met de universiteit. Onderwijs in de klassieke betekenis van vorming, trof hij er nog amper aan, maar was veranderd in training.

    Een student zou volgens Nock in de eerste plaats moeten leren ten behoeve van de vorming van zijn ‘intellect and character’, maar tot zijn spijt onderwees de universiteit vooral om iets te kunnen, waarbij vaardigheid en vakkundigheid hoger werden aangeslagen dan vorming. Herkenbaar.

    Ik snap het wel: de studiebeurs is krap, de tijd is kort, de banen na de studie liggen niet voor het oprapen en wil je ergens aan de slag, moet je vooral iets kunnen. Bovendien heeft de universiteit er zelf belang bij haar studenten in vier jaar door de studie te loodsen, en vorming zou die doelstelling wel eens kunnen ondermijnen.

    Maar toch, het zou mooi zijn als je als student iets van de autodidact in jezelf overeind weet te houden, door naast de studie ook je eigen studie te volgen, je eigen leermeester te zijn, of als het echt niet anders kan, een beetje een prutser te blijven.

    Gerrit Breeuwsma is docent psychologie

    Foto Reyer Boxem