Een giftige relatie met je supervisor #3
Perfide verhoudingen aan de uni
Dit is de derde aflevering van een driedelige serie over bedenkelijk gedrag van PhD-supervisors.
Eerder verschenen:
#1 ‘Mijn PhD heeft me gesloopt’
#2 Je mond opentrekken (of niet)
Het is geen geheim. Niet eens een publiek geheim. Iedereen die met promovendi te maken heeft weet: het promotietraject is niet alleen loeizwaar door werkdruk en de mentale problemen waarmee promovendi worstelen, maar ook doordat problemen met supervisors héél moeilijk zijn op te lossen.
Vertrouwenspersoon Marjolein Renker krijgt zo’n twintig meldingen per jaar. Dat lijkt misschien niet zo veel, geeft ze toe, ‘maar ik geloof dat het maar het topje van de ijsberg is. Deze mensen zijn met huid en haar afhankelijk van hun promotor’.
Ook het Promovendi Netwerk Nederland (PNN) noemt de problematiek ‘heel herkenbaar’. Het PNN krijgt vaak telefoontjes van promovendi die er met hun graduate school niet uitkomen. ‘Maar het zijn ook vaak mensen die problemen niet durven aan te kaarten’, vertelt voorzitter Rosanne Anholt van het PNN. ‘Dan zijn ze toch bang voor het traject en hun academische carrière. Dat maakt het allemaal extra lastig.’
In een landelijke enquête van het PNN onder promovendi gaf 42,9 procent van de ondervraagden aan dat hun supervisor ‘bedenkelijk’ gedrag vertoonde. Toch gaf slechts 12,9 procent van de promovendi aan dat ze overwogen hadden om van supervisor te veranderen. En voor verreweg de meesten bleef het daar ook bij. ‘Ze worden door anderen ontmoedigd om er iets mee te doen’, zegt Anholt, ‘of ze denken: het heeft toch geen zin.’
Onderaan de pikorde
Want hoe je het ook wendt of keert: in de sterk hiërarchische cultuur aan de universiteit staat de promovendus onderaan de pikorde. ‘Gewone werknemers voelen zich al onveilig’, zegt Susanne Täuber, die lid is van de nationale adviescommissie diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek. Ze doelt daarbij op een onderzoek van vakbond FNV uit 2019, waaruit bleek dat helft van de universitaire medewerkers werkt op een plek waar sprake is, of is geweest, van een sociaal onveilige werkomgeving. ‘Dit zijn dan de mensen waar het om gaat.’
Deze mensen zijn met huid en haar afhankelijk van hun promotor
Promovendi zijn immers jonge, onervaren onderzoekers die vaak familie en vrienden achterlaten om aan de RUG te gaan promoveren. Ze weten niet wat de mores zijn op hun nieuwe werkplek en zijn onzeker over hun vaardigheden. Maar van die doctorstitel hangt voor hun gevoel wél alles af.
‘Er is altijd die dreiging’, beaamt u-raadslid Simon van der Pol, promovendus bij het UMCG. ‘Je moet een goedgekeurd proefschrift hebben en als je het niet goed doet, dan krijg je dat misschien niet voor elkaar. Misschien zit je na je go/no-go-gesprek financieel wel veilig, maar je doet het voor die titel. En dan hebben we het nog niet over de dreiging van als je contract afloopt.’
Geen garantie
Want wat gebeurt er als je aan de bel trekt? Wat als je straks verder moet zonder aanbevelingen van je promotor? Wat als het nog erger is en hij of zij jou de oorlog verklaart? ‘Je supervisor heeft de macht om je leven erg zuur te maken’, beaamt promovendus María Leyva Vallina, u-raadslid voor de wetenschapsfractie. ‘En zelfs als ze die niet gebruiken, weet jij dat ze hem hebben.’
Bovendien is er geen garantie dat als je aan de bel trekt, je ook geholpen wordt. Ook Renker weet dat het moeilijk is de situatie te verbeteren als de supervisor niet thuis geeft. ‘Zeker als de promotor een gerenommeerd onderzoeker is die veel geld binnenbrengt. Dan krabben ze zich bij de faculteit wel twee keer achter de oren voor ze zo iemand aanpakken.’
En de promovendi, die weten dat drommels goed. Liever houden ze hun kiezen op elkaar, dan zich te melden met het risico om zelf in het beklaagdenbankje te komen als die ‘lastige PhD’er’.
Bewust van het probleem
Maar dat alles wil niet zeggen dat de universiteit zich niet bewust is van het probleem. Vooral de Wellbeing Survey 2018 waarin de RUG het mentaal welbevinden van haar promovendi onderzocht, maakte duidelijk dat de nood hoog was.
42 procent van de ondervraagden bleek gevaar te lopen een psychiatrische stoornis te ontwikkelen, méér dan bij een vergelijkbaar onderzoek in Leiden uit 2016 (38 procent) en Vlaanderen uit 2013 (32 procent). Zeventien procent gaf aan dat problemen met de supervisor hun mentale gezondheid negatief beïnvloedde.
Ze denken wel na voor ze een gerenommeerd onderzoeker aanpakken
‘Wij zagen toen ook dat er echt een probleem is met de geestelijke gezondheid’, zegt dean of graduate studies Petra Rudolf. ‘Er is toen een hele organisatie opgezet voor preventie en hulp. En die begint nu goed te lopen.’
In het verleden, zegt Rudolf, zette de RUG bij problemen tussen promovendi en hun supervisors voornamelijk in op mediation, of – als dat niet lukte – het zoveel mogelijk scheiden van de bekvechtende partijen. Ook zijzelf speelde ooit ‘postbode’ tussen ruziënde partijen die geen contact meer mochten hebben met elkaar. ‘Maar nu is er een hele keten.’
Voorlichting en cursussen
Een promovendus heeft tegenwoordig minimaal twee begeleiders: een promotor en een daily supervisor. Er is inmiddels een promovendipsycholoog, het UMCG stelde een PhD counsellor aan waar promovendi met problemen terecht kunnen. Een tweede counsellor begon onlangs aan de Faculty of Science and Engineering en er wordt gesproken over een derde bij de overige faculteiten.
Er is voorlichting tijdens de introductie, een ondersteunende website waarop de promovendi voor ieder probleem worden doorverwezen naar de juiste hulpkanalen, er wordt geïnvesteerd in hulpgroepen waarin PhD’ers met elkaar over problemen kunnen praten. ‘Daarnaast zijn er cursussen voor promovendi’, legt Rudolf uit. Want in veel gevallen zijn problemen terug te voeren op een gebrek aan mondigheid van de promovendi, die van huis uit niet gewend zijn om van zich af te bijten.
De cursus Mastering your PhD moet promovendi leren wat er van hen wordt verwacht, maar ook wat er níet van hen wordt verwacht. En de workshop Managing your supervisor moet de communicatie tussen promovendus en supervisor verbeteren. ‘Maar’, zegt Rudolf, ‘het is niet verplicht en we dwingen niemand. Promovendi zijn volwassen mensen en als ze zeggen: ik isoleer me en doe niet mee aan dit soort dingen, dan kunnen we er niets meer aan doen.’
Enorme drempel
Het zijn goede initiatieven, beamen betrokkenen. Maar al die empowerment-cursussen leggen het probleem dus wel bij de promovendus neer. ‘Je loopt het risico van victim blaming’, zegt Anholt. ‘De oplossing van de problemen leg je op het bordje van degene die het meest kwetsbaar is.’
Bovendien kan een cursus, of zelfs maar het sturen van een mail, een enorme drempel zijn als je eenmaal in zo’n moeilijke positie bent beland. ‘Er is altijd veel bureaucratie’, weet Leyva Vallina. ‘Dus vraag je jezelf af: is het de moeite waard? Moet ik er maar gewoon mee leren leven?’
Je legt de problemen op het bordje van degene die het meest kwetsbaar is
De andere partij aanpakken is echter vele malen moeilijker. Wat moet een faculteit doen als een supervisor zich misdraagt, maar wel de eigenaar is van de subsidie waarmee het promotieonderzoek wordt betaald? Wat moet ze doen met een toponderzoeker die veel geld binnenhaalt, maar zijn promovendi gillend gek maakt? De onderzoeker vertrekt na vier jaar; de supervisor met zijn vaste contract blijft. ‘Dus het is in het belang van de organisatie om het probleem af te schuiven op de PhD’er’, denkt Täuber. ‘Want anders moet de organisatie zelf veranderen.’
Een aantal PhD’s in dit artikel vertelde dat hun supervisor het verslag van een R&O gesprek weigerde te tekenen, of hen dwong dat aan te passen. UKrant krijgt vaker signalen over deze problematiek. Heb jij daar ervaring mee en wil je ons erover vertellen? Mail ons dan: [email protected]. Je verhaal wordt vertrouwelijk behandeld.
Snelkookpan
En dan is er nog de setting waarin zich dit alles voltrekt. ‘De hele constellatie is er een van presteren, leveren, niet zeuren en doorgaan’, zegt Renker. Promotoren en supervisors moeten ook veel ballen in de lucht houden. Ze moeten publiceren, aan de weg timmeren, voldoen aan de eisen van hun tenure track. ‘Ze hebben soms heel veel promovendi, maar zijn ook weer van hen afhankelijk. Het is een snelkookpan.’
Want al hebben promovendi vaak het gevoel dat hun promotor alles kan maken, ook voor hem of haar is het van belang dat die dissertatie gewoon geschreven wordt. Een promotie levert de faculteit een slordige 75.000 euro aan promotiepremie op. Dat heeft de supervisor nodig, nét als de extra publicaties die het werken met een promovendus oplevert. ‘Promotores worden bovendien in hun R&O-gesprekken ook beoordeeld op de manier waarop ze begeleiden’, benadrukt Rudolf.
In verreweg de meeste gevallen gaat dat natuurlijk ook goed. In het PNN-onderzoek gaven promovendi hun begeleiding over de hele linie een 7,4. In de Wellbeing Survey gaven promovendi 4 punten van de 5 op de vraag of hun supervisor hen zou steunen als ze spraken over mentale gezondheidsproblemen.
Maar diezelfde supervisor of promotor is vaak al overwerkt, daarbij in veel gevallen geholpen door de moordende eisen van een tenure track. ‘En voor de begeleiding van PhD’ers krijg je geen onderwijsuren en geen onderzoekstijd. Zíj doen immers onderzoek voor jou’, zegt Täuber. Voeg daarbij gebrek aan ervaring en je hebt een fatale combinatie. ‘Het wordt een soort symbiotische wurggreep. We branden allemaal voor de wetenschap, maar dit is een wicked probleem.’
Dus wat moet je dan doen?
Betere training
Anholt van het PNN denkt dat het zou helpen als supervisors beter getraind zouden worden. Rudolf is het daarmee eens. Vandaar ook dat de RUG bezig is een trainings- en intervisieprogramma voor promotores op te zetten.
Het wordt een soort symbiotische wurggreep tussen PhD’er en supervisor
Bovendien, zegt Anholt, zou een promovendus altijd van supervisor moeten kunnen wisselen. Dat is bij beurspromovendi in theorie weliswaar mogelijk – zij krijgen hun eigen funding – maar de praktijk pakt anders uit: vaak is er niemand beschikbaar óf eventuele vervangers willen de eerste promotor niet voor de voeten lopen.
Anderen, zoals Täuber en Van der Pol, pleiten vooral voor kleine supportgroepen, waarin promovendi hun verhaal kwijt kunnen. Het is belangrijk dat ze van anderen horen wat wel en niet oké is. ‘En ga dan eens per jaar koffie met ze drinken. Een laagdrempelig gesprek, één op één’, stelt Van der Pol voor. ‘Als alles goed gaat, sta je na vijf minuten weer buiten. Met een beetje pech duurt het een half uur. Maar dan heb je wel een probleem boven water.’
Meer ruggengraat tonen
‘Neem ze serieus!’ pleit Täuber. ‘Schiet niet in de reflex van: als je dit niet aankan, dan is de wetenschap niets voor jou. Dat past niet bij een universiteit die een lerende organisatie wil zijn.’ Alleen al het benoemen als organisatie van wat wel en niet oké is kan helpen, denkt ze. Simpelweg doordat het de problematiek zichtbaarder maakt. Ook een helder protocol en stappenplan over wat er met een melding zou moeten gebeuren is van belang.
Renker vindt dat – ondanks goede wil en goede initiatieven – faculteiten soms simpelweg wat meer ruggengraat mogen tonen. ‘Iedereen weet dit’, zegt ze. ‘Maar het is makkelijk om te zeggen: je moet je er niets van aantrekken, of zwijgen. Faculteiten mogen best wat meer lef hebben om mensen aan te spreken die de grenzen overschrijden.’
Maar dan moet de promovendus wél zijn mond open doen, zegt ze. Zelfs al is dat eng en zelfs al loop je daarbij risico. ‘Die afweging, die snap ik. En toch moet je ermee naar voren komen, toch moet je je melden. Want je mag van je organisatie verwachten dat die meldingen ook serieus genomen worden.’