Ogen rollen. Een collectieve zucht klinkt van de achterste rijen waar de master- en PhD-studenten zich verzamelen. Mijn buurvrouw kijkt demonstratief op haar horloge, als op het scherm alweer een propvolle slide verschijnt.
Het is weer zover: het paradepaardje is van stal. En dat zullen we weten ook.
Speciaal voor deze gelegenheid achteruit zijn kledingkast gekomen: een bruin, ietwat gekreukeld jasje en de effen blouse die overal bijpast. Zijn grijze haren, aan het begin van de presentatie nog netjes gekamd, staan inmiddels alle kanten op.
Elke slide krabt hij namelijk op zijn hoofd om te bedenken wat hij ook alweer wilde vertellen. Geen witte achtergrond meer op het scherm. Alleen maar logo’s van wetenschappelijke projecten en universiteiten waar hij ooit onderdeel van was en grafieken met onleesbare bijschriften. Maar je kunt hem er niet eens de schuld van geven. Híj maakt zijn slides niet zelf, hij haalt ze gewoon uit presentaties van anderen.
De oudere, wijzere spreker grijpt de gelegenheid aan zijn levenservaring te delen met ‘het jongere volk’. ‘In de jaren zeventig werkte ik als promovendus samen met Henk. Met hem zou ik later het idee ontwikkelen voor een volgend project, waar we met veel plezier samen een kleine tien jaar aan hebben gewerkt. Als je zoveel tijd met iemand doorbrengt, leer je elkaar echt kennen…’
Met dat soort gedrag hoeven wij – simpele PhD’s – niet aan te komen. Een PhD-student staat onderaan de ladder. Werk hard en zorgvuldig en dan krijg je de kans om jezelf op de kaart te zetten. Door een presentatie op een conferentie bijvoorbeeld.
15 minuten krijg je om een onuitwisbare indruk te maken op een zaal vol wetenschappelijke bobo’s. En slagen zál je. Dus bereidt een verplichte cursus je voor op HET moment.
15 minuten dus. Twaalf voor je presentatie, drie voor vragen. Eén per slide. Slides met een overmaat aan tekst, gedetailleerde grafieken en ingewikkelde formules zorgen dat het publiek zijn aandacht verliest, dus dat kan niet. Eerst glimlachen, dan praten. Dat maakt bovendien je kaakspieren los. En niets, maar dan ook niets is onvergeeflijker dan een slechte planning: 15 minuten is 15 minuten!
Na een uur kijkt hij op zijn horloge. Met een schuin oog de zaal in: ‘Jullie vinden het toch niet erg als ik nog even doorga?’
Wendy Docters werkt als oio bij het Kernfysisch Versneller Instituut
Foto Reyer Boxem