• Leven in het proefdierenlab

    Op bezoek bij muis C57BL/6JOlaHsd

    Ruim 11.000 muizen leven achter de deuren van het proefdierenlab in het UMCG. Zielig? Muisje C57BL/6JOlaHsd heeft een plastic bak met zaagsel, een wc-rolletje en materiaal om een nestje te bouwen. Plus volop eten en drinken.

    algoritme-raster
    algoritme-raster
    Links: Onderzoek naar hartfalen  in de MRI-scanner muisje C57BL/6JOlaHsd. Rechtsboven: MRI van goed functionerend muizenhart. Rechtsonder: MRI van ziek muizenhart.

     

    Hij weet het zelf niet, muis C57BL/6JOlaHsd, als hij in z’n capsule uit de muizen-MRI komt, maar hij heeft zojuist belangrijk werk gedaan. Hij is nog versuft van de narcose en probeert vooral zijn kleine, zwarte lijfje van 22 gram weer in beweging te krijgen.

    Hij is één van de ruim 11.000 muizen die, diep verscholen in het UMCG, als proefdier worden gebruikt. Naast muizen zijn er ook ratten, konijnen, cavia’s en vissen te vinden achter de gesloten deuren van het proefdierinstituut van de RUG/UMCG. Het instituut is – door bewuste afwezigheid van bewegwijzering – misschien moeilijk te vinden, maar de onderzoekers verstoppen zich, eenmaal achter die deuren, allerminst. Ze hebben er weinig moeite mee te laten zien waar ze mee bezig zijn.

    Niet prettig

    Zo is muis C57BL/6JOlaHsd bijvoorbeeld van groot belang in het onderzoek naar hartfalen. Zijn kransslagader is afgesloten geweest om een infarct te simuleren. Prettig is dat niet, beaamt de onderzoekster. ‘Een infarct is niet pijnloos. Maar alles wordt onder narcose gedaan, ze krijgen er weinig van mee. Ze voelen zich, net als wij, alleen een beetje vervelend door de narcose.’

    Ze aait C57BL/6JOlaHsd zachtjes over z’n buik als ze hem uit de op een space shuttle lijkende buis haalt en een injectie geeft. ‘Hier zit een middel in dat lijkt op Ibuprofen. Er is veel discussie over of je iemand met een hartinfarct direct ontstekingsremmende middelen moet geven, of pas later, als het hart de kans heeft gekregen om bij te komen. Dat onderzoeken we ook.’

    Voorzichtig zet ze hem daarna terug in zijn kooitje; een plastic bak met zaagsel, een wc-rolletje en wat materiaal om een nestje van te bouwen. Eten en drinken is er voor C57BL/6JOlaHsd in overvloed.

    Klinisch onderzoek

    Het proefdierinstituut – ook wel de Centrale Dienst Proefdieren (CDP) – in het UMCG is het enige laboratorium binnen het UMCG en de RUG waar klinisch relevant onderzoek wordt gedaan, zegt Flip Klatter, directeur van de CDP. ‘Dieren – waarvan 95 procent muis – worden hier gebruikt voor onderzoek naar kanker, reuma, diabetes, ouderdomsziekten en vele andere ziekten.’

    De indringende geur van zaagsel en knaagdieren is op elke verdieping van het CDP aanwezig, maar van de ruim 11.000 aanwezige proefdieren ontbreekt bij binnenkomst op de tweede verdieping ieder spoor. Die komen pas tevoorschijn als je – gehuld in een groen operatiepak met bijpassende klompen – de lift uitstapt op de eerste verdieping. Onderzoekers rijden karretjes met kooitjes vol muizen van de ene ruimte naar de andere.

    Achter gesloten deuren, staan in grote stellages dezelfde kooitjes met duizenden muizen bij elkaar. Zielig?

    ‘Nee hoor’, zegt één van de medewerkers van het microchirurgisch team. ‘Ze zitten in kleine groepjes bij elkaar, hebben ruimte genoeg en hebben matjes van katoen waar ze mee kunnen spelen en een nestje van kunnen bouwen.’ Op de achtergrond klinkt zachtjes Sky Radio, om de dieren niet steeds te laten schrikken als er medewerkers de ruimte binnen komen.

    Cursus

    Centrale Dienst Proefdieren

    De CDP heeft ongeveer 45 medewerkers in dienst. Dat zijn niet alleen onderzoekers of microchirurgen maar ook dierverzorgers, schoonmakers, secretaresses, een fokcoördinator, microbiologen en logistieke medewerkers.

    Samen dragen ze zorg voor 11.500 proefdieren, 6.000 kooien die eenmaal per week grondig worden schoongemaakt, ruim 3.500 kilo vuile bedding per maand en zeker 10.000 kilo voer per jaar.

     

     

    Ook al zijn er duizenden muizen op voorraad, het is niet zo dat elke onderzoeker er maar zo een paar kan ‘pakken’ voor een onderzoek. ‘Wie een dierexperiment wil doen, moet eerst bij ons een cursus volgen’, zegt Klatter. ‘Een artikel 9 cursus waarin de wetenschappers leren hoe je een dierproef opzet en hoe je met de dieren om moet gaan. Ook laten we ze nadenken over de ethische aspecten van hun proef. Is de wetenschappelijke vraagstelling in evenwicht met het leed dat ik de dieren aan doe?’

    Als die cursus is afgerond, kan de onderzoeker een voorstel voor een proef indienen bij de DEC, de Dier Experimenten Commissie. Die commissie toetst of het echt nodig is dat de onderzoeker dieren gebruikt voor zijn vraagstuk. ‘De DEC kan beslissen dat er geen dieren nodig zijn omdat bijvoorbeeld een stukje weefsel, wat afkomstig kan zijn uit slachthuizen, ook voldoet’, legt Klatter uit.

    Buisjes

    Het onderzoek waar enkele witte ratten op de eerste verdieping aan blootgesteld worden, is daar in ieder geval door heen gekomen. Maar voor de argeloze bezoeker – waar het CDP bijna wekelijks mee te maken heeft – ziet het er naar uit: in elk kooitje één rat met een buisje uit z’n kop. Ze zijn lang niet zo levendig als de soortgenootjes zonder buisjes aan de overkant.

    Een van de onderzoekers is net bezig de buisjes door te spoelen. Deze zijn verbonden met een canule die is aangebracht in een bloedvat, om zo op een stressvrije manier bloed te kunnen afnemen voor het nieronderzoek waar de rat voor gebruikt wordt. Op een krukje zit de onderzoeker tussen de kasten met ratten, in haar handen een handdoek waar ze haar dieren voorzichtig in legt. Voor ze echt begint met spoelen, kriebelt ze de ratten stuk voor stuk even achter de oortjes. Stil zitten ze in de handdoek.

    Dierenwelzijn

    Binnen de CDP wordt er veel energie gestoken in dierenwelzijn. Er is veel aandacht voor de huisvesting van de dieren, de omstandigheden waaronder een proef wordt gedaan en de mogelijkheden voor onderzoeken zonder dieren. De RUG is bovendien de eerste universiteit die de – binnenkort verplichte – Instantie voor Dierenwelzijn in het leven heeft geroepen.

    Ook hebben ze contact met protestorganisatie Proefdiervrij, zegt Klatter. ‘Ze weten wat hier gebeurt. We bespreken samen of er mogelijkheden zijn minder proefdieren te gebruiken of de leefomstandigheden nog verder te verbeteren. Ook stellen we het proefdierjaarverslag samen met hen op. Zij weten wat de samenleving wil weten als het om proefdieronderzoek gaat. We proberen zo transparant mogelijk te zijn.’

    Spoortje angst

    Dat klopt. Bezoekers mogen alles zien, alle deuren worden opengetrokken. ‘De samenleving volgt ons kritisch, daarom geven we ook voorlichting. Als er mensen een kijkje willen nemen, dan staan we daar in principe voor open’, zegt Klatter. Toch schuilt er achter die openheid ook nog steeds een spoortje angst voor boze reacties van het publiek. Bewegwijzering naar het centrum ontbreekt en medewerkers willen niet op de foto of met hun naam in de media.

    Dat begrijpt Klatter ook. ‘Mensen die dit soort werk doen, doen dat heel goed en zorgvuldig. Maar dat wordt niet altijd zo gewaardeerd. Experimenten voor cosmetica doen we bijvoorbeeld al jaren niet meer. Toch zijn er mensen die dat nog wel denken. Veel mensen zijn onwetend over hoe het in het “eggie” gebeurt.’