Onlangs was ik in het nieuwe Fries museum. Nou ja, ik niet alleen, want op 22 oktober waren er al meer dan 30.000 bezoekers geweest. Ik was er echter om een lezing te geven voor een studiedag.
Omdat ik er toch was, maakte ik van de gelegenheid gebruik tussen de bedrijven door wat door de gangen van het museum te dwalen. Zo kwam ik in het Verzetsmuseum (onderdeel van het Fries Museum) en vergat de tijd. Ineens was het vijf uur en bleken de deuren op slot. Ik kon ze van binnenuit niet open krijgen en moest met klopsignalen de aandacht op me vestigen.
Het had wel iets om uitgerekend in het Verzetsmuseum opgesloten te zitten. Godzijdank hoefde ik niet vijf jaar op mijn bevrijding te wachten en werd ik al gauw ontzet door een medewerker. Ik voelde me wel een beetje betrapt, nu duidelijk was dat ik me aan het programma had onttrokken, maar gelukkig was het toen tijd voor de borrel. Het mooiste moment van de dag.
Het Fries Museum dus.
Ik ben in mijn leven in heel wat musea geweest. Er moet dus iets zijn dat me trekt, maar wat precies, dat valt niet eens zo eenvoudig te zeggen.
Waarom ga je eigenlijk naar een museum? Om te laten zien dat je niet van de straat bent? Omdat er nu eenmaal regenachtige zondagmiddagen bestaan? Omdat het gebak in het museumrestaurant uitstekend is? Misschien.
Nu kun je zeggen dat je voor de kunst komt, maar het is de vraag of kunst in het museum wel altijd het beste tot zijn recht komt. Het Rijksmuseum of Van Gogh museum; je moet er toch wel een keer zijn geweest, maar hemel, wat krijg je veel kunst over je heen.
Na een paar uur ben je verzadigd en keur je de schilderijen amper een blik waardig. Er is trouwens wel eens berekend dat mensen gemiddeld zo’n 9 seconden kijken naar een schilderij. Dat is korter dan Usain Bolt de honderd meter loopt.
Jaren geleden bezocht ik het Picassomuseum in Parijs. Het was er zo druk dat ik toen in een paar uur tijd meer intiem contact heb gehad dan in tien jaar daarna. Vrouwen werden aangeraden na afloop een zwangerschapstest te doen. Zo druk was het er.
Eigenlijk is het bezoeken van een museum iets merkwaardigs, om niet te zeggen onnatuurlijks. Niet alleen hangt alles er ingelijst aan de muur, ook ons gedrag is er ‘ingelijst’, om niet zeggen, getemd. Dat merk je pas goed als je met kinderen naar een museum gaat.
Ze mogen niet rennen. Ze mogen niet te luid praten. Ze mogen nergens aan zitten. Ze mogen zich nergens achter verstoppen. Ze mogen niet van de trap afglijden. Ze moeten zich er voelen als een dominee in een hoerenkast: zoveel moois, maar je mag alleen maar kijken.
Toen ik een jongen van een jaar of tien was werkte mijn vader een paar weken in het stadhuis van Sneek. Op een woensdagmiddag nam hij me een keer mee. We liepen de statige trap op, kwamen in de hal en bekeken de raadszaal. Maar toen deed hij een beetje geheimzinnig. Ik moest mee komen naar boven.
Door een luik kwamen we op de zolder van het stadhuis. Daar lag een schat aan spullen: schilderijen, uniformen van de schutterij, lansen en ander wapentuig, vlaggen, ratels van de stadsomroeper en nog veel meer. Het klapstuk was de helm van Grutte Pier.
Ik rommelde tussen de spullen en al gauw droeg ik een uniformjasje, zette de loodzware helm op mijn hoofd en marcheerde over de zolder.
Historisch klopte er niks van, maar ik voelde me heel wat. Ondertussen hield ik een scheef oog op het zolderluik, bang als ik was dat de burgemeester er zijn hoofd door zou steken en ons boos zou toespreken: wat moet dat daar!
De zolder van het stadshuis. Het was niet het Fries museum, laat staan het Rijksmuseum, maar zo zouden musea misschien wel moeten zijn: rommelige zolders waar je naar hartenlust kunt sneupen.
Maar ja, krijg daar in een maand tijd maar eens 30.000 bezoekers.