Lustrum
Foto links Marianne Hommersom, foto rechts Nienke Maat

De brieven die niemand zag

Ruth schrijft Esmé, Esmé schrijft Ruth

Foto links Marianne Hommersom, foto rechts Nienke Maat
Huisdichter Ruth Ruijgers van de RUG en oud-huisdichter Esmé van den Boom (tegenwoordig stadsdichter) schreven voor het lustrum een briefwisseling. De brieven waren geschreven, maar niemand kreeg ze te lezen; vanwege het tentenkamp op het Harmonieplein ging het open huis afgelopen zaterdag niet door. Hier zijn ze alsnog.
29 mei om 11:17 uur.
Laatst gewijzigd op 3 juni 2024
om 16:46 uur.
mei 29 at 11:17 AM.
Last modified on juni 3, 2024
at 16:46 PM.

Lieve Esmé,

Heb jij nog een knuffel?

Soms vraag ik me af of burgemeesters en presidenten
vroeger een knuffeldier hebben gehad. Hoe
ziet de jeugd van een wereldleider eruit?

We zijn allemaal ex-kinderen, hoewel
sommigen dat lastig toegeven en anderen
het zelf nauwelijks willen geloven.
Wanneer weet jij dat je klein bent geweest?

Ik presumeer dat er mensen zijn
die tegenwoordig knuffelloos zijn.
En ook dat er mensen zijn die niet denken aan bloemen
als ze denken aan honing, die nooit rotsen zien en denken
     “lief”.
Dat dat de mensen zijn die woorden gebruiken als
     “presumeren”
om op iemand te lijken.

Ik houd van stenen omdat ze hard zijn
en toch, als je ze heel zachtjes aanraakt
kun je hun donsharen voelen.
Dat heb ik van stenen en knuffels geleerd:
zacht kunnen zijn;
hard kunnen zijn.

Ruth

Antwoord Esmé >

Lieve Ruth,

Dank voor het beginnen. Beginnen is het moeilijkst voor mij,
en ik vermoed met mij de meesten.

Ik schrijf je in de vroege ochtend
een heus bureau in een heuse werkkamer in Rotterdam.
Thuis schrijf ik achter de keukentafel
middenin het leven, afgezonderd
door een koptelefoon, door het ritueel van het leegruimen van de tafel
Zo ging het met mijn huiswerk vroeger, zo gaat het nu,
ik doe graag alles tussendoor en
achter dit bureau voel ik mij iets groter dan ik ben.
Zie ook: je gebruik van het woord ‘presumeren’.

Ik denk dat het gaat om de vraag of je durft te zeggen
dat wat je achter een bureau doet je hoofdactiviteit van de dag is
niet het tussendoortje. Misschien dat je daarin dan verschuift van jeugd
(alles tussendoor, alles door elkaar) naar volwassenheid
(alles opdelen in hoofdactiviteiten en de zaken voor erbij)? Wat denk jij?
In dit gebouw, dat wil zeggen, het gebouw waar we deze brieven voor gaan lezen, leerde ik overigens
dat ik een bureau dat bedoeld is om achter te studeren ook prima kan gebruiken
om gedichten achter te schrijven. Soms sluip ik ’s zomers
door de poortjes om weer even die staat van stilte op te zoeken,
me klein te voelen waar ik me vroeger juist zo volwassen vond.

Wanneer heb jij voor het laatst iets gedaan dat eigenlijk niet mocht,
maar misschien wel het juiste was om te doen?

Je vraagt me of ik nog een knuffel heb, en ik moet
daarop antwoorden dat mijn ietwat vervilte witte zeehond
wél in mijn logeer annex studeer annex opslagkamertje ligt
naast het bureautje waar ik nooit aan zit
(veel tussendoor en door elkaar zoals je leest).
In de zak van mijn regenjas zit overigens zo’n zachte steen
waar jij het over hebt, glad en rond en al twee jaar meegedragen
als herinnering om aandachtig (mijn favoriete woord) te leven.

En ja, de jeugd van een wereldleider, je hoopt dat het er een was
met veel liefde en betrouwbaarheid, veilige hechting maar precies genoeg ellende
om niet vanuit puur privilege te vergeten mededogen op te brengen
of hoe je met andere mensen praat, in het bijzonder in geval van bovenstaande tegenslag
zoals altijd (en ook dat zal regelmatig door het hoofd van wereldleiders gaan)
is de vraag: wanneer is dan (precies) genoeg?

Ik lees graag je antwoord, zie uit naar je bericht,

Esmé

Antwoord Ruth >

Lieve Esmé,

Ik las je brief gisteren terwijl de eerste langbeloofde druppels vielen. Ze waren groot
en vielen traag, hadden te lang in de lucht gehangen om nog lichtvoetig te zijn.
Ik wist toen nog niet dat ik me tien minuten later een tent zou voelen,
een stortbui trommelde op mijn regenjas.

Nu schrijf ik vanuit het park. Ik ben hier precies mijn grootte;
iets wat op het gras past, iets wat tussen bomen kan liggen.
Geen bureau dat mij kan vertellen
of wat ik aan het doen ben hoofd- of bijzaak is.

Je vroeg wat ik van volwassenheid denk, jeetje, wat een vraag.
Ik zal het op mijn lijstje zetten, maar verwacht niet
dat ik er binnenkort aan toe kom.
Jij doet graag van alles tussendoor, zeg je.
Ik kan tussendoor juist niets. Plan m’n dagen graag vol
met hoofdzaken (en voel me vervolgens
eigenlijk voornamelijk in de wacht)
(wat zegt dat over mijn volwassenheid?)
(ik denk eigenlijk niet dat ik erg voor of achter loop).

Wat leuk dat jouw witte zeehond nog een plekje in je huis heeft,
in zo’n multifunctioneel kamertje,
ik had om eerlijk te zijn niet anders verwacht.

Op die vraag wanneer ik voor het laatst iets heb gedaan wat eigenlijk niet mocht
heb ik lang gekauwd. Ik kan me dat gevoel goed herinneren,
van “ja, ik overschrijd de regels maar dat is mij wel toevertrouwd”,
“dit mag niet maar ik weet dat het toch beter is zo”.
Ik heb dat vaak, denk ik, maar wanneer precies –
misschien wanneer ik al m’n plannen afzeg en een lange avond lang
in m’n eentje niks doe. Dat mag, in principe,
maar er is ook onbegrip voor.

En tot slot: een poging tot antwoord
op wat nou (precies) genoeg is, bewaar ik voor de volgende brief.
Ik ben er nog niet uit, maar deze moet inmiddels echt jouw kant op.

Liefs,

Ruth

Antwoord Esmé >

Lieve Ruth,

Ik schrijf je op een warme zondagmiddag
waarop ik met mezelf had afgesproken niet achter
mijn laptop te kruipen (aan de keukentafel, jawel).
Naast mij kijken mijn broer en mijn vriend de grand prix van Imola
en bij de razende autogeluiden is het eigenlijk uitstekend schrijven.
Ondanks dat ik praktisch naast het park, naast de tuin zit,
betrap ik mij op enige jaloezie om je precies-pas-gevoel
en ook, ondanks de zon, om je tent-zijn-in-de-regen.

Misschien heb ik je, letterlijk, een beetje overvraagd. Liever heb ik je
tent-zijn dan het antwoord op mijn vragen (hier echoot mijn yogalerares
door mijn hoofd: minder doen, meer zijn. Op het matje liggen in een houding
die bedoeld is voor het liggen op het matje en niet voor het effect van de houding.)
Het is meer een poëtische tactiek dan een geschikte voor de brief,
het stellen van de vraag en dan niet per se een antwoord verwachten
inherent aan de briefwisseling is toch: wel het antwoord tegemoet zien.

Dit universiteit lustrum heeft het thema ‘making connections’
en ik vraag me af of de wetenschap
soms niet iets langer met de vraag kan zitten alvorens we
de hypothese formuleren. (Yogalerares echoot: zitten met het ongemak,
het licht aandoen in de kamer maar niet oordelen over wat je in de kamer aantreft
– maar yoga is geen wetenschap, al zou je het een onderzoek kunnen noemen).
In één van mijn lievelingsboeken moet een personage meditatietechnieken
gebruiken om een gouden kompas te kunnen lezen, dat wil zeggen:
om de toekomst te kunnen voorspellen. Ze moet op zoek zijn
naar het antwoord, zonder echt te zoeken. Er net náást kijken,
het beeld net buiten focus houden, om het scherper te kunnen zien.
Elke component van de vraag zo losjes mogelijk in het hoofd houden
nergens je vingers erom sluiten.

Ik zie je antwoord, dat wil denk ik zeggen, je vragen en je zijn, tegemoet,

Liefs,

Esmé

Antwoord Ruth >

Lieve Esmé,

Wat een geluk: schrijven terwijl je broer en je vriend samen tv kijken.
Met twee lievelingsmensen in één ruimte. Tenminste, als jouw relatie met je broer
iets lijkt op de mijne met mijn zus. Zij is een van mijn favorieten op deze wereld.

Iemand zei me een keer dat samen in stilte naast elkaar bestaan
het hoogtepunt van intimiteit is. Dat was toen we ’s ochtends vroeg
tegenover elkaar aan de eettafel van een vakantiehuisje zaten te werken
terwijl de rest nog sliep. Ik snapte toen wat ze bedoelde,
maar ik snap het nu nog meer. Ik weet nu ook dat stilte een buigzaam begrip is.
Een gesprek waar je zelf geen onderdeel van uitmaakt of, laten we zeggen,
het razen van raceauto’s mag best in zo’n stilte bestaan.

Jouw yogalerares doet me denken aan mijn danslerares.
We eindigen elke les altijd met een paar minuten gewoon op de vloer liggen.
Licht uit, ademen. Dan vraagt ze ons
to slowly find our way to a sitting position’, en moeten we
onszelf een schouderklop geven (op beide schouders)
op precies die manier waarop je er een zou willen krijgen.
Dan kus je je beide knieën, en zeg je tegen jezelf: ‘good job’.
Als ze het licht weer aandoet, waarschuwt ze ons.
Niet voor wat we zullen zien, maar het licht zelf zou ons laten schrikken.
Dus ja, langer met een vraag zitten, langer in het donker, langer het (on)gemak.
Misschien kunnen we yoga- en danslessen als coachingstrajecten
voorstellen aan de RUG. Ik denk, in alle serieusheid, dat het veel mensen
goed zou doen. Maar misschien ben ik bevooroordeeld.

Ben jij zo’n houding die alleen bedoeld is voor zichzelf en een matje,
en niet voor het effect? Ik bedoel: kijk jij net naast je vragen
met het vertrouwen dat je daarvan scherper gaat zien?
Ik bedoel: er gaat naar mijn idee veel rust en acceptie van uit,
zo’n houding. Ik kijk op tegen het prototype oude-wijze-vrouw
dat ik voor me zie als ik denk aan dit soort mensen.
Of eigenlijk is opkijken niet het goede woord; ik vind haar aardig.
Volgens mij zijn er groepen mensen die precies op zo’n manier oud willen worden,
terwijl anderen juist pompend vol rock-and-roll oud willen zijn.
Ik vraag me af wie zij zijn, hoe zij van elkaar verschillen, en meer nog:
welke gelijkenissen zij kennen.

Enfin, het is laat en mijn hoofdactiviteit vandaag was schrijven,
dan kloppen dit soort vragen ineens aan.
Maar ik bedank ze aan de deur, zeg dat ik een andere keer
misschien meer tijd heb. Nu ga ik slapen.

Fijne maandag, fijne week,

Ruth

Antwoord Esmé >

Lieve Ruth,

Ik schrijf je vandaag terwijl ik eigenlijk naar mijn dansles moet. In plaats van de geluiden van de raceauto’s op de achtergrond, voel ik me er nu zelf eentje, uit de trein van Amsterdam naar Groningen en dan gauw boodschappen, gauw eten, gauw gauw. Liever inderdaad met je lievelingsmensen – ik denk dat de band die wij met onze siblings hebben vast vergelijkbaar is, als ik dat zo hoor. 

Tijdens het omkleden naar mijn sportkleding, viel me weer eens op dat ik een gekke verkleuring op mijn middenrif heb. Voor mij rechts, precies van midden op mijn plexus solaris voor, tot in de geul die mijn ruggengraat verraadt aan de achterkant. Iets donkerder en roder dan de rest van mijn huid, alsof ik mijn hondje heb gevraagd om me in te smeren tegen de zon en hij dat zo goed en zo kwaad als het ging heeft gedaan, hele stukken overslaand en met een vreemd patroon, niet smerend maar stempelend aan de randjes. Ik ging er jaren terug mee naar de huisarts, er werd een biopt afgenomen, er was niks aan de hand en ik moest wat minder heet douchen. 19-jarige Esmé, gerustgesteld, weer op de fiets van het Martini naar haar studentenkamer. Zonder Google Maps, dat had ik toen nog niet of ik kon de mobiele data niet betalen, dus het was verdwalen geblazen.

Toen ik laatst weer bij de huisarts kwam (mijn tweede al hier in Groningen), werd ze heel enthousiast van die vlek (nadat ze in mijn dossier had gezien dat het ongevaarlijk was, natuurlijk). Kennelijk heeft die verkleuring al vanaf mijn geboorte liggen sluimeren, zei ze, en is-ie ooit door een hormoonverandering zichtbaar geworden. Ze pakte er een oud studieboek bij – één van de redenen dat ik mijn huisarts graag mag, is dat ze achter haar bureau een ingelijst proefschrift van Aletta Jacobs heeft hangen, bij mij gingen toen ik het zag drie groene lampjes branden: Groninger trots, feminist én wetenschapsenthousiasteling , een beetje dat prototype oude-wijze-vrouw maar dan iets jonger en iets minder etherisch misschien, maar ik dwaal af – een studieboek dat liet zien hoe we als mens zijn opgebouwd: de huid van ons middenrif is in een soort gestapelde halve banden gevormd. Er stond een illustratie in het boekje: mens in mootjes, een schijventoren. Ik kon, zei de huisarts, de verkleuring wel laten weglaseren, als ik er last van had. Maar ik denk dat ik hem houd. Ik denk dat zij het daarmee eens is, maar dat mag ze natuurlijk als huisarts niet zeggen. Een soort geboortetatoeage vind ik het nu, en ik wil er rock-en-roll oud mee worden. 

Waarom vertel ik je dit nou allemaal? Omdat ik, eenmaal thuisgekomen, even mijn moeder aan de telefoon had, en vertelde over het gesprek met de huisarts. ‘Oh, is die terug?’ vroeg ze. Ik: ‘terug?’. Zij: ‘Ja, toen je werd geboren had je een enorme verkleuring op je rug, toen hebben ze je nog een paar dagen langer in het ziekenhuis gehouden ter observatie. Maar de vlek is weggetrokken, je had alleen nog een soort ster op je schouder, dat hebben we samen met de dokters als teken van geluk opgevat.’

Deze vrij zoete onstaansmythe ook maar om te illustreren dat het een mooi verhaal is, maar dat mijn 19-jarige ik veel zorgen bespaard zouden zijn gebleven (ga ik echt naar de huisarts? Moet ik betalen voor een biopt? Heb ik kanker? Even googlen) als we in de familie soms iets minder in stilte naast elkaar zouden bestaan. 

Maar dan kijk ik denk ik precies op het verhaal, met een soort interpretatief kader, in plaats van er net naast. Overigens zie je nu ook dat ik, als ik even gauw een verhaaltje wil vertellen,  de poëzie volledig verlaat en lange regels begin te typen. 

Ik deed ooit de Mindfulness Based Stress Reduction van het studenten service centrum, ik hoop dat dat er nog is, want dat was geweldig. Maar de vondst van later jaren is, dat mediteren ook beter gaat als je je lichaam goed beweegt. Dus dat ga ik nu even doen! 

De ster op mijn schouder zit er trouwens ook nog, niet echt een ster meer. Schouderklop van mijn besterde schouder naar de jouwe,

Liefs,

Esmé

PS
Lieve Ruth, ik ben terug van mijn dansles, we naderen het einde van onze briefwisseling, en er zit me iets dwars. In je eerste brief vroeg je naar de knuffels van wereldleiders en ik zag dat je me de hand reikte om daar iets te benoemen, daarna heb ik in voorzichtige bewoordingen geschreven dat ik hoopte op empathie van diezelfde wereldleiders. 

Ik voel al maanden ongemak nadat ik iets vrolijks type of fotografeer en de wereld in slinger, online of op een ander podium, ik denk aan de mensen in Gaza en wat ze wel niet moeten denken van verwende Nederlanders die bezig waren met lila keramieken koffiemokken waar een hondje in zit terwijl zij geen eten hebben en het uitzicht op een beter leven, een leven in het algemeen, elke dag verkleint. Ik neem ruimte in die ook naar hen had kunnen gaan. Hoe denk jij daarover?

Antwoord Ruth >

Lieve Esmé,

Bedankt voor het delen van je huid met mij, en je zorgen
over gezondheid en communicatie van vroeger en nu.
Ik heb ook zo’n vlek, ook op m’n schouder, ook
langzaam veranderd hoe groter mijn lijf werd.

Ik denk aan alle anderen met gekke verkleuringen op hun lichaam.
Vlekken die niet hebben liggen sluimeren maar er opeens-opeens waren.
Of als het toch sluimeren was, dan niet op de zolder
van je hormoonhuishouding, maar in de lucht.
In de spanning tussen mensen die je elke dag inademt,
tussen groepen en autoriteiten, en dat ze niet bovenkomen
als jij in je puberteit bent, maar als die autoriteiten in een
ik-ben-twee-en-ik-zeg-nee-fase verkeren, als zij beginnen te puberen.
En dat jij daar vreemde vlekken op je huid van krijgt.

Je hebt het over die stilte, hoe die ook ongemakken mee kan dragen.
Zoals geluid een golf is, moet stilte ook zo komen.
Weten wanneer je in stilte naast elkaar mag zitten en wanneer
je niet met stiltes maar met woorden en acties en reiken en protest
jezelf verstaanbaar moet maken.

En dan hoop ik dat degene van wie je hoopt dat hij luistert, luistert.
En dat hij, zij het je vader, een raadslid, of de voorzitter van het college van bestuur
hoort wat je zegt. En niet alleen de ingegooide ramen in je boodschap ziet,
niet de waarde die je van zijn panden wilde schrapen,
maar de urgentie van wat je bedoelt te zeggen.
Dat hij reageert, niet als broken record player,
“dat we in gesprek moeten blijven,”
maar met evenveel urgentie.
En dat er iets gebeurt,
al is het maar het wiebelen van een knie,
het opsteken van een vinger in een volle kamer.

Liefs,

Ruth

Antwoord Esmé >

Lieve Ruth,

Dank voor je brief. Die broken record player, die hoor ik zelf veel te vaak, en soms denk ik dat ik er ook eentje ben. 

Laatst deelde ik in mijn Instagram stories een foto van een actie in Groningen. Om de nek van een standbeeld hing een bordje met: “Israel doodt in 4 maanden meer kinderen in Gaza dan er wereldwijd zijn gedood in 4 jaar”. Een vriend van vroeger reageerde met: “dit is echt aperte nonsens”, waarop ik dacht: ik heb dit gedeeld zonder factchecken. Daarna was ik een uur bezig met dat factchecken en met een uitleg typen, inclusief een link naar de website van Unicef – het bleek inderdaad moeilijk om de absolute aantallen te traceren.  Die vriend berichtte terug: ‘Een kind kan toch snappen dat het niet kan kloppen dat er alleen in Gaza in 4 maanden meer kinderen zijn gedood dan wereldwijd in een jaar”. En daarna: “Overigens wel grappig dat tussen 6 mei en 8 mei het aantal kinderdoden naar beneden is bijgesteld van 14.000 naar 7.797. Bijna de helft is verdwenen.”

Alles in mij verstarde. Betrouwbare informatie dient iedereen, is de basis van een democratie, is de basis van een oprechte en respectvolle omgang tussen mensen. Ik heb respect voor mensen die kritisch durven kijken naar de rekensommen, maar. Ja. Maar. Omwille van de vroegere vriendschap zocht ik naar een passende reactie, een voortzetting van het gesprek. Maar ik kon niet voorbij aan de manier waarop dan vervolgens met de vermeende feiten om werd gegaan. Een kind kan van alles snappen, behalve als het kind er niet meer is. Er is niets grappigs aan deze aantallen. 

Mijn vriend zag mijn steeds bleker in de bank wegtrekken en zei: wat doe je? Keek op mijn telefoon, zag de vijf tabbladen met dodentallen openstaan, het gesprek en zei: je hoeft hier niet op te reageren.

In het begin van deze briefwisseling hadden we het over het verwachten van een antwoord, dat dat zo inherent is. Ik heb niet zoveel antwoorden meer, en verwacht ze over deze kwestie ook niet van jou. Kunnen we naast de vraag kijken? Kunnen we tussen de absolute aantallen en de vergelijking in op de grond liggen en rouwen om de mensen die er niet meer zijn, om de vriendschappen die we zijn verloren? 

Toch kunnen we niet altijd op de grond blijven liggen. Rouw bestaat uit allerlei verschillende componenten, soms voel je rouw juist het diepst in je moment van geluk. Misschien is dat wat ik nu vaak voel als ik schrijf, als ik iets deel wat ik mooi vind aan de wereld. Misschien helpen lila koffiemokken en hondjes en vrolijke gesprekken nog wel het meest om niet op de grond te blijven liggen. Het leven vieren, je vrijheid vieren, dat is belangrijk voor je kracht en doorzettingsvermogen. Activiste Michaela Loach schrijft: we can hold joy and grief at the same time, en dat je als activist juist ook je bronnen van plezier en geluk moet opzoeken. Zodat je daarna weer de baricaden opkunt.

Het was een groot geluk om naar je te schrijven, Ruth, om mét je te schrijven. Ik hoop dat we elkaar nog vele maanden treffen, met plezier of in rouw, in ieder geval samen in het schrijven. 

Liefs,

Esmé