Het eindspel bij je promotie
Hoe lief is de leescommissie?
Stel je voor: je bent hoogleraar en een bevriende collega vraagt je om een kritische blik op het proefschrift van een promovendus te werpen. Je stemt ermee in, maakt tijd vrij om het te bestuderen en concludeert dat het hier en daar te wensen overlaat. Ga je nu het proefschrift – het resultaat van vier jaar zwoegen – afkeuren en je gewaardeerde collega en de promovendus van een halfjaar extra werk voorzien, of ga je het goedkeuren met een aantal kritische kanttekeningen?
De faculteit geesteswetenschappen van de Tilburg University stelde in december een onderzoek in naar de kwaliteit van 77 proefschriften. Allen afgeleverd tussen 2010 en 2016, onder begeleiding van één en dezelfde hoogleraar.
Dat gebeurde nadat radioprogramma Argos de faculteit als ‘promotiefabriek’ bestempelde omdat het een bijzonder hoog aantal buitenpromovendi leverde. En de bijbehorende promotors ontvingen ook nog eens flinke promotiebonussen.
In een ‘promotiefabriek’ zou een promotor, gestimuleerd door de financiële prikkel, er vooral op uit zijn om zoveel mogelijk promovendi te laten slagen. Dat klinkt simpeler dan het is, want voordat een promovendus zich doctor mag noemen, moet het proefschrift de toets van een onafhankelijke beoordelingscommissie doorstaan.
Zouden hoogleraren elkaar in die commissies helpen door af en toe een oogje dicht te knijpen? En zou dit ook op de RUG kunnen gebeuren? Vragen die de UKrant voorlegde aan verschillende hoogleraren.
Vinger in de pap
De rol van de beoordelingscommissie is, simpel gezegd, beoordelen of een proefschrift kwalitatief goed genoeg is voor promotie. Hoe streng er beoordeeld wordt, hangt onder meer af van de samenstelling.
Als je heel kwaadwillend bent, kun je een commissie samenstellen met weinig kritische massa
‘Als je heel kwaadwillend bent, kun je een commissie samenstellen op een manier dat die weinig kritische massa krijgt’, zegt Maarten Duijvendak, hoogleraar economische, sociale en regionale geschiedenis. ‘Maar naar mijn idee zijn er genoeg waarborgen aanwezig. Zo is de samenstelling onderworpen aan de goedkeuring van de decaan.’
Toch is het in de praktijk de begeleidende promotor die, al dan niet in overleg met vakgenoten, de leden uitkiest. ‘De decaan ontvangt een voorstel van de promotor’, zegt Jan-Wouter Zwart, directeur van de Graduate School for the Humanities en hoogleraar linguïstiek. ‘Het is wel gebruikelijk dat die wordt overgenomen.’
Volgens Zwart heeft de decaan weinig middelen om de samenstelling inhoudelijk te controleren. ‘Hij kan wel volgens het reglement naar de samenstelling kijken, maar omdat hij niet elk vakgebied goed kent, is het moeilijk om te zeggen: “Deze persoon is inhoudelijk niet geschikt”.’
De promotor heeft dus een vinger in de pap als het gaat om de beoordeling. Vergroot dat de kans op de samenstelling van een te milde commissie? Volgens de meeste hoogleraren niet.
‘Het is niet in het belang van de proamovendus’, zegt Pauline Westerman, directeur van de Graduate School of Law en hoogleraar rechtsfilosofie. ‘Hij of zij is erbij gebaat dat er mensen in de commissie komen die het vakgebied goed kennen en die zich ervoor interesseren. Dat is hoe het werk vervolgens ook bekend wordt.’
Agressief
Toch is de promovendus niet de enige die belang heeft bij een vlotte goedkeuring. Afhankelijk van het totaal aantal promovendi ontvangt een faculteit gemiddeld tussen de zestig- en tachtigduizend euro per promotie.
Als hoogleraar is de financiële prikkel zeer gering
‘Dat is wel een eerste geldstroom’, zegt Marc van der Maarel, directeur van de Graduate School of Science and Engineering. Bovendien ontvangen hoogleraren van sommige faculteiten ook een persoonlijke bijdrage voor hun onderzoeksbudget. ‘Als hoogleraar is de financiële prikkel zeer gering, want dat is nooit meer dan tienduizend euro. Daar kan ik niet eens een onderzoeksplek van betalen.’
Een ander aspect is dat hoogleraren binnen een bepaald vakgebied elkaar goed kennen en ook in een andere hoedanigheid vaker tegenkomen. Wordt het er makkelijker op om een oogje dicht te knijpen, als je weet dat de promotor in kwestie in de toekomst misschien over een van je subsidieaanvragen moet besluiten?
‘Bij ons gaat het er behoorlijk agressief aan toe’, zegt hoogleraar theoretische hoge-energie fysica Eric Bergshoeff. ‘Als je een fout ziet, dan word je daarop aangevallen. Dan denk je echt niet: “Ik ken hem, dus ik houd mijn mond”. Wat dat betreft is het juist een harde wereld, waar je ook tegen moet kunnen.’
Bij twijfel goedkeuren
Hoewel hoogleraren zeggen kritisch te zijn, blijkt het afkeuren van een proefschrift toch een weinig genomen besluit. ‘Je moet als commissie wel iets wegslikken voor je een negatief oordeel uitgeeft’, zegt Zwart. ‘Het is meestal vrij duidelijk als een proefschrift niet goed genoeg is, maar er is wel een incentive om bij twijfel goed te keuren. Ik heb het zelf nooit meegemaakt, maar het systeem sluit niet uit dat je als lezer kunt denken: “Laat ik het maar goedkeuren, want ik heb hem volgend jaar ook nodig”.’
Het systeem sluit niet uit dat je kunt denken: “Laat ik het maar goedkeuren”
Van de zeven gesproken hoogleraren blijkt er slechts één eenmaal een negatief advies te hebben gegeven. Een andere hoogleraar zegt zich een keer te hebben teruggetrokken uit een commissie. ‘Ik heb me een keer laten verschonen, omdat ik het oneens was met de hele opzet van het proefschrift’, licht Westerman toe.
Waarom ze zich als commissielid terugtrok, in plaats van kritisch te zijn? ‘Het was in mijn ogen niet zomaar te repareren, maar de andere twee leden waren juist enthousiast over de opzet. Ik heb toen wel laten weten waarom ik me verschoonde, maar dan ga je niet als enige een spaak in het wiel steken.’
Volgens de hoogleraren moet een commissielid door zijn persoonlijke opvattingen heen kunnen kijken. ‘In sommige vakgebieden zijn grote cultuurverschillen’, zegt Arie Dijkstra, hoogleraar psychologie.
‘Ik zat vorig jaar in een leescommissie van een ander vakgebied, waar ze ook een stukje psychologie in verwerkten en vond eigenlijk dat er een tekort aan theorie was. Ik had de neiging om dat te zeggen, maar de wetenschappelijke vaardigheden waren wel aangetoond en daar gaat het uiteindelijk om.’
Reputatie
De hoogleraren benadrukken ook een ander punt: de kwaliteitscontrole van een promotieonderzoek begint al ruim voor een proefschrift bij de beoordelingscommissie aankomt. Zo is het binnen sommige faculteiten al meer regel dan uitzondering dat een promovendus tijdens het promotietraject artikelen in peer-reviewed vakbladen publiceert.
Uitstekende mensen gaan hun naam niet verbinden aan rommel
‘Aan onze faculteit zijn een deel van de hoofdstukken in de regel al gepubliceerd’, zegt Van der Maarel. ‘Dat maakt de rol van de leescommissie ook minder uitdagend, want die stukken zijn al door deskundige wetenschappers beoordeeld.’
Naast de eventuele tussentijdse beoordeling, verbindt een promotor ook zijn naam aan een proefschrift. ‘De copromotor en ik zijn de eerstverantwoordelijke voor de kwaliteit. Ik heb er wat dat betreft absoluut geen belang bij om een leescommissie een ondermaats proefschrift te leveren’, zegt Dijkstra. ‘Er is een redelijke consensus over wat belangrijk is en daar werk je als promotor naar toe. Het weerspiegelt ook de kwaliteit die jij als promotor levert.’
Dat geldt ook voor de leescommissie, benadrukken de hoogleraren. Hun namen staan ook in het proefschrift vermeld, zegt Jan-Willem Romeijn, hoogleraar wetenschapsfilosofie. ‘Dat zijn in mijn geval vaak mensen die bijvoorbeeld een goede netwerkfunctie kunnen dienen. Het zijn vaak mensen die ik ken. Maar uitstekende mensen gaan hun naam niet verbinden aan rommel. Het gaat uiteindelijk om je reputatie.’