Het beest in jezelf
In een wolf bijvoorbeeld, waardoor ze ’s nachts hun lange teennagels langzaam in klauwen voelen veranderen, die hinderlijk langs het dekbed schuren – terwijl hun lichaam bedekt raakt met een laagje haar. Of ze voelen zich een vogeltje en vragen zich dagelijks af of ze wel genoeg eieren hebben gelegd.
Het intrigeert Jan Dirk Blom, universitair docent bij de vakgroep psychiatrie aan de RUG, mateloos sinds hij zo’n vijf jaar geleden bij de Parnassia Groep in Den Haag – waar hij ook werkt – een man ontmoette die dacht in een weerwolf te veranderen. ‘Hij voelde druk in zijn mondhoeken, dacht hele behaarde armen te hebben en had stijve kaken’, zegt Blom. In werkelijkheid was aan de man zelf niets te zien.
Hij vroeg zich af hoe vaak dit soort gevallen voorkomen, en dook in de archieven van de psychiatrie om dat uit te zoeken. ‘Ik ontdekte dat er – sinds 1850 – 56 gevallen bekend zijn van mensen die denken dat ze in een dier veranderen. Maar dat moeten er veel meer zijn.’
Snuffen, blaffen en blazen als een kat
In de kliniek waar Blom naast de RUG ook werkzaam is, heeft hij nu namelijk in vijf jaar tijd al vijf gevallen gehad. ‘Een iemand denkt dat hij een vogel is, één een hond, een ander een kat en twee denken dat ze in een wolf veranderen. Ze snuffelen, blaffen, blazen als een kat en spreiden de armen alsof ze denken te kunnen vliegen. Ze denken oprecht dat ze een dier zijn.’
Maar een specifieke behandelmethode bestaat nog niet. Ze worden eigenlijk behandeld voor schizofrenie terwijl deze ziekte net even anders ligt. En dat is eigenlijk altijd zo geweest. Van de 56 gevallen die Blom uit de literatuur haalde, werd 25 procent schizofreen bevonden, 23 procent werd gediagnosticeerd met een andere psychotische stoornis en 20 procent met een bipolaire stoornis.
Blom wil graag onderzoeken of een specifiekere behandelmethode zinvol is dan die voor schizofrenie. ‘Wat betreft het gevoel van lichamelijke existentie vergelijk ik deze ziekte ook wel eens met anorexia’, zegt Blom. ‘Ze voelen echt dat ze een dier zijn – of te dik, in het geval van anorexia. Ze kijken in de spiegel en zien zichzelf anders dan wij hen zien.’
Gerichte behandelmethode
In het brein zijn allerlei gebieden van slag, weet Blom. ‘Die gebieden moet je beïnvloeden, maar we weten nog niet precies hoe. Door mijn onderzoek probeer ik eerst zicht te krijgen op de betrokkenheid van die gebieden, in de hoop uiteindelijk een gerichte behandelmethode te kunnen ontwikkelen.’
Maar dat kost tijd, want mensen die denken in een dier te veranderen zijn schaars. ‘Eén procent van de mensen krijgt de diagnose schizofrenie’, zegt Blom. ‘En de stoornis waar deze mensen aan lijden valt ver binnen die ene procent. Ik moet wachten tot de cliënten mij en mijn onderzoek weten te vinden.’
In de tussentijd zit Blom echter niet stil. Met de vijf gevallen die hij heeft gezien, kan hij verder. Bekend is dat neurale circuits in de hersenen – waarbij premotorische en sensorische corticale gebieden en waarschijnlijk ook verschillende subcorticale gebieden – essentieel zijn voor het waarnemen van ons lichaam. ‘Die netwerken zijn essentieel voor de representatie van ons lichaamsschema’, zegt Blom. ‘Dat blijkt ook uit verschillende hersenstudies in het afgelopen decennium.’
Uit beeld verdwenen
Bij alle vormen van klinische zoantropie – zoals de ziekte officieel heet – moet onderzoek gedaan worden met behulp van een MRI-scan, EEG of andere beeldvormende technieken om te zoeken naar afwijkingen in deze hersengebieden. ‘Als zo’n afwijking aanwezig is – in de vorm van een infarcering of epileptische activiteit – bijvoorbeeld, is leidend voor de behandeling. Zo niet, dan vindt in de regel behandeling plaats volgens de psychiatrische diagnose, zoals schizofrenie of een bipolaire stoornis’, zegt Blom.
Met de mensen uit de kliniek waar Blom werkt, gaat het nog steeds niet goed. Ze zijn allemaal opgenomen geweest, maar dat heeft niet in alle gevallen goed gewerkt. ‘Twee cliënten zijn uit beeld verdwenen. De man die denkt dat hij een wolf is, kan zich inmiddels aardig redden. Maar de man die denkt dat hij een vogel is, vraagt zich nog steeds af of hij wel genoeg eieren heeft gelegd, wanneer hij hoort dat zijn uitkering wordt gekort.’