Eigenlijk is het sneu. De eieren die met tientallen tegelijk liggen opgeslagen in de krochten van het Museumdepot staan bekend als ‘de eieren van Tinbergen’. Sommige zijn vierkant, andere plat. Er zijn er zelfs van glas en hout, en dan zijn er nog talloze exemplaren die zijn beschilderd met meer stippenpatronen dan je kan bedenken.
Ze zijn gebruikt bij baanbrekend onderzoek naar hoe meeuwen hun eieren herkennen. Worden ze getriggerd door de vorm? De grootte? Het stippenpatroon? Als je ze in de buurt van een nest legt, rolt de meeuw het dan zijn nest in om het ei te bebroeden?
‘Elegant onderzoek’, noemt bioloog en voormalig medewerker van het Universiteitsmuseum Kobus Boeke de experimenten waarvoor in de jaren veertig en vijftig zo’n 200 meeuweneieren werden beschilderd en geplaatst bij een meeuwenkolonie op West-Terschelling. ‘Een heel mooi voorbeeld van ethologisch veldwerk.’
Meeuwenomelet
Maar die eieren… die zíjn dus helemaal niet van de beroemde dieretholoog, meeuwenonderzoeker en nobelprijswinnaar Nico Tinbergen. Tenminste, niet allemaal. Ze zijn van zijn leerling en collega Gerart Pieter Baerends. Ook geen kleine jongen trouwens. Want Baerends was de man die het Biologisch Centrum aan de RUG opbouwde. Een van de bekendste ethologen van heel Nederland. Hij was, zoals een oud-student later zei: ‘Een van die godheden die in de jaren vijftig in Groningen rondliepen’.
Toen Tinbergen – beroemd door zijn onderzoek naar de rode stip op de snavel van de moeder van de meeuwenkuikens – naar Oxford vertrok, kreeg Baerends een mooie erfenis van zijn oud-leraar: de eiermodellen die hij bij zijn werk had gebruikt.
Baerends greep zijn kans. Nu had hij het perfecte materiaal om zijn studenten veldwerk bij te brengen. Hij breidde de collectie sterk uit en trok vanaf halverwege de jaren vijftig regelmatig met zijn studenten naar Terschelling, waar ze dan in tenten bivakkeerden. Ze verwisselden echte eieren voor fake-exemplaren en aten meeuwenomeletten voor het ontbijt.
Harense enclave
Bijzonder in die tijd. En niet alleen omdat het toen hoogst ongewoon was dat een hoogleraar zélf in een tentje of barak bivakkeerde voor onderzoek. Het was – in de beginjaren van Baerends in Groningen in elk geval – zelfs revolutionair om dieren in het veld te onderzoeken en niet in een laboratorium.
Het meeuwenonderzoek was dermate iconisch dat er een tentoonstelling over werd ingericht in het voormalig Biologisch Centrum in Haren. Een opstelling die het tientallen jaren heeft volgehouden, tot de biologen hun Harense enclave inruilden voor de Linnaeusborg op het Zernikecomplex. Dat was het moment dat het museum de zorg voor de eieren op zich nam en Boeke ze naar het depot verhuisde. ‘In volle overtuiging’, zoals hij zelf zegt.
En nu? Wat Boeke betreft kunnen ze zo weer gebruikt worden. Want alles is er: het materiaal, de interpretatie. Dus waarom niet weer tentoonstellen?
‘Ze moeten hoogstens een beetje worden gepimpt.’