Het is mijn eerste keer. Gehaast stap ik het vrijwel lege café op de hoek binnen. Met m’n koffertje wring ik me langs de bar naar de piepkleine hotelreceptie, die aandoet als de entree van een Chinese massagesalon.
‘Uw room is op ‘t vier floor’, zegt de verleidelijke Bruxelloise brunette in gebrekkig Nederlands. Samen stappen we het kleine, rood beklede liftje in dat met een harde tik tot stilstand schokt op de vierde. ‘Voila, ier iet ies.’
De ruime kamer met twee idyllische balkonnetjes aan de centrale boulevard doet me de vreemde entree vergeten. De even-wuiven-misschien-balkonscène zie ik al voor me, maar die tijd heb ik niet.
Ondanks m’n ruime planning, dreig ik schrikbarend laat te komen. Ik hijs me vliegensvlug in m’n pak – tijd die ik weer verlies door langdurig geheister met de das.
Ik hol het hotel uit richting de metro. Moeiteloos vind ik het juiste ticket op de Nederlandse prijzentabel. ‘Pardon?’, knerpt de Waalse lokettist die overduidelijk niets op heeft met de Brusselse tweetaligheid.
Met een Frans kaartje bereik ik uiteindelijk de Université Catholique de Louvain. En ja, dat is in Brussel. Met nog maar tien minuten op de klok, raak ik verdwaald door de overkill aan chaotische, tweetalige bordjes op de campus. In de wirwar van kleine straatjes en verstopte traversen marcheer ik vier keer langs dezelfde loempiakraam en glibber onderuit op mijn zelf bedachte short-cut.
Met klotsende oksels loop ik om klokslag één uur de zaal binnen. De opluchting is groot. Ik heb het gehaald: mijn eerste wetenschappelijke congres.
Vreemd genoeg is de zaal vrijwel leeg. Zit ik verkeerd? Terwijl ik ongerust het adres opnieuw controleer, komt de voorzitter binnen gestampt, luid mopperend over de idiote bewegwijzering.
Niet alleen de eerste keer is moeilijk.
Alain Dekker is vijfdejaars student klinisch moleculaire neurowetenschappen (BCN) en gaat vanaf januari zijn afstudeeronderzoek doen bij het Pitié-Salpêtrièreziekenhuis in Parijs.
Foto Reyer Boxem