Seksebias heeft grote gevolgen
Een mannetje is dus geen vrouwtje
‘Ik weet het nog goed, het was een van de eerste keren dat ik onderzoek deed voor mijn studie neurobiologie. Ik moest met mannetjesratten werken, dus ik vroeg mijn begeleider waarom we niet ook vrouwtjes gebruikten. En hij zei zoiets als: “Oh, ik weet het niet, dit is hoe het altijd is geweest.”’
Ze kreeg geen antwoord, maar de vraag heeft universitair docent neurobiologie Nicole Gervais nooit meer losgelaten. Nu richt ze zich met haar eigen onderzoek op het vrouwelijk brein. Want, weet ze, het maakt wel degelijk uit of je mannelijke of vrouwelijke proefdieren en proefpersonen gebruikt.
Mannetjes zijn al jaren de standaard in de wetenschappelijke wereld, een verschijnsel dat ook wel seksebias genoemd wordt. Die keuze is vaak een kwestie van gemak, vertelt Gervais – een hypothese test je doorgaans met een onderzoeksopzet die zo veel mogelijk lijkt op die van eerdere studies, omdat de uitkomsten makkelijker te interpreteren zijn als alleen de variabelen verschillen die je wilt onderzoeken. Dus als er eerder mannetjes gebruikt werden, doe jij dat ook. ‘Men ging ervan uit dat dit geen grote impact op onderzoeksresultaten zou hebben, omdat de verschillen niet echt groot leken.’
Verkeerde behandeling
Maar niets bleek minder waar. Niet alleen zijn mannen en vrouwen dus niet hetzelfde, de voorkeur voor mannen heeft ook geleid tot een gebrek aan kennis over het vrouwelijk lichaam. ‘En dat leidt soms ook tot de verkeerde behandeling van vrouwelijke patiënten’, zegt Gervais.
Het hartmedicijn Digoxine was effectief voor mannen, maar gevaarlijk voor vrouwen
Zo kwam eind twintigste eeuw het hartmedicijn Digoxine op de markt, dat alleen op mannen was getest. ‘Het was effectief voor mannen, maar het bleek gevaarlijk voor vrouwen.’ Later bleek dat dit veroorzaakt werd door een erg klein verschil in de werking van de hartslag tussen mannen en vrouwen.
De oplossing voor het probleem lijkt gemakkelijk: onderzoekers moeten gewoon zowel mannelijke als vrouwelijke proefdieren en -personen gebruiken in hun onderzoek. Maar, waarschuwt Gervais, de werkelijkheid is ingewikkelder.
Oestrogeen
Neem bijvoorbeeld een test waarbij ruimtelijk inzicht wordt gemeten aan de hand van verschillende posities van een driedimensionale kubusvorm. ‘Mannen presteerden hierop vaak beter dan vrouwen. Uiteindelijk heeft men geconcludeerd dat mannen dus meer ruimtelijk inzicht hebben dan vrouwen. Maar later bleek dat de prestatie van vrouwen afhangt van hun menstruatiefase’, zegt Gervais.
Vrouwen die op dat moment een lage oestrogeenspiegel hadden, voerden de test net zo goed uit als mannen. Maar vrouwen met een gemiddelde of hoge oestrogeenspiegel deden het doorgaans slechter. ‘Doordat vrouwen het grootste gedeelte van de maand hogere oestrogeenspiegels hebben, leek het dus alsof ze minder goed presteerden.’
De prestatie van vrouwen bleek af te hangen van hun menstruatiefase
Kortom: als je vrouwelijke proefpersonen wilt betrekken in je onderzoek, heb je een goede opzet nodig om dergelijke verschillen in te calculeren. ‘Er is iets meer voor nodig dan zeggen: we gaan nú vrouwtjes toevoegen en dan zien we wel wat er gebeurt.’
Zo moet er een gelijk aantal mannen en vrouwen worden gebruikt, moet er een goede statistische vergelijking worden toegepast en – afhankelijk van de onderzoeksvraag – moet er rekening worden gehouden met de hormonale toestand van de proefpersoon of het proefdier, benadrukt Gervais.
Nauwkeurig bijhouden
En vooral dat laatste kan voor praktische uitdagingen zorgen. ‘De meeste proefdieren, zoals muizen en ratten, hebben een hormonale cyclus van slechts een paar dagen.’ Om het effect daarvan te kunnen analyseren, moeten onderzoekers de stadia nauwkeurig kunnen bijhouden. ‘We kunnen inschatten in welk stadium de vrouwelijke proefdieren zich bevinden op basis van monsters die we nemen uit de vagina.’
Ook de menstruatiecyclus kan een uitdaging zijn. Hierbij worden geen monsters genomen, maar kunnen ovulatietests een oplossing zijn.
Mensen doen gewoon wat ze doen, dus ze houden de status quo in stand
Ten slotte moet de onderzoeker zich afvragen of de hormooncyclus van een proefdier overeenkomt met de doelgroep. ‘Als je medicatie ontwikkelt voor vrouwen die een menstruatiecyclus hebben, dan moet het proefdier óók een hormooncyclus hebben’, legt Gervais uit.
Andersom geldt dat je er bij de ontwikkeling van medicatie tegen bijvoorbeeld de ziekte van Alzheimer aan moet denken dat de vrouwelijke patiënten niet meer menstrueren en dus de vrouwelijke proefdieren ook postmenopauzaal moeten zijn. Want ook het verouderingsproces verschilt tussen mannen en vrouwen.
En als de menselijke doelgroep voor een medicijn hormonale anticonceptie gebruikt, moeten ook proefdieren worden behandeld met een vorm van hormonale anticonceptie.
Chromosomen
In haar eigen onderzoek gaat Gervais nog een stap verder. Ze kijkt niet alleen naar de geslachtshormonen van de hormooncyclus in proefdieren, maar ook naar de chromosomen. Zo onderzoekt ze het vrouwelijk brein om te achterhalen waarom vrouwen een grotere kans hebben om de ziekte van Alzheimer te krijgen.
Ze gebruikt hiervoor muizen, waarbij het gen dat het geslacht van de muis bepaalt zich niet meer op het Y-chromosoom bevindt. Hierdoor ontwikkelt een vrouwelijk dier mannelijke geslachtskenmerken en hormonen, en andersom. ‘Zo kunnen we dus onderzoeken of de verschillen in onderzoeksresultaten tussen mannen en vrouwen worden verklaard door de geslachtshormonen of door deze genen’, vertelt Gervais.
Sterke stimulans
Ondanks alle pogingen om vrouwelijke proefdieren en -personen te gebruiken binnen onderzoek blijft de seksebias echter een probleem. Gervais denkt dat het vooral een gewoonte is, die doorbroken moet worden. ‘Mensen doen gewoon wat ze doen, dus ze houden de status quo in stand. Er is een sterke stimulans voor nodig en ik denk niet dat die van wetenschappers gaat komen.’
Ze pleit voor ingrijpen van buitenaf, bijvoorbeeld door de Europese onderzoeksraad, die verantwoordelijk is voor het geven van onderzoekssubsidies. ‘Zij kunnen de voorkeur geven aan onderzoeken die in hun onderzoeksopzet seksebias voorkomen.’
Maar ook burgers kunnen zich inzetten voor dit thema. ‘Als je naar een dokter gaat en hij schrijft iets voor, dan kun je bijvoorbeeld vragen of dit medicijn ook op vrouwen is getest’, oppert Gervais. ‘Op die manier krijg je meer bewustwording en dat is de basis voor verandering.’