Universiteit
Demissionair minister Robbert Dijkgraaf tijdens een bezoek aan Groningen Foto Reyer Boxem

De laatste dagen van Dijkgraaf

‘Plezier hebben in wat je vandaag kunt doen’

Demissionair minister Robbert Dijkgraaf tijdens een bezoek aan Groningen Foto Reyer Boxem
Robbert Dijkgraaf blikt tijdens een middagje handen schudden terug op zijn tijd als onderwijsminister. ‘Je kunt de internationalisering niet even drie jaar uitzetten en dan weer aan en maar hopen dat alles het nog doet.’
Door Bas Belleman, Hoger Onderwijs Persbureau (HOP)
23 april om 14:45 uur.
Laatst gewijzigd op 24 april 2024
om 14:05 uur.
april 23 at 14:45 PM.
Last modified on april 24, 2024
at 14:05 PM.

Onderwijsminister Robbert Dijkgraaf lijkt altijd en overal in een goed humeur. Vandaag staat hij in een buurthuis in Nieuwegein, waar hij straks een rapport overhandigd krijgt. Welgemoed babbelt hij met bestuurders, studenten en onderzoekers. 

Aan hem valt niet of nauwelijks te merken dat het roerige tijden zijn. Het kabinet is gevallen, er zijn verkiezingen geweest, niemand kan voorspellen hoe het verder gaat. Misschien regeert Dijkgraaf nog maandenlang door; het kan ook morgen voorbij zijn. 

Hoe gaat hij daarmee om? Wat doet een minister, als iedere dag zijn laatste kan zijn? Waarom rijdt hij dan met de dienstauto naar een buurthuis in Nieuwegein om daar een rapport in ontvangst te nemen? En waarom gaat hij later vandaag een prijs uitreiken aan de docent van het jaar?

We volgen hem een middag. Het is een beetje alsof je met Sinterklaas op stap bent. Alle ogen zijn op hem gericht, Dijkgraaf is de eregast en hij speelt die rol met verve. Hij knikt als iemand iets zinnigs zegt en lacht na grapjes.

Hij is minister en verdeelt vele honderden miljoenen, hij stippelt beleid uit dat de koers van het hoger onderwijs en onderzoek nog jarenlang zal bepalen. Maar hij suggereert toch een buitenstaander te zijn, die per toeval minister is geworden en naar eer en geweten zijn taak volbrengt. 

U bent demissionair en het is al eind maart. Had u gedacht dat het zo lang zou duren?

‘Eerlijk gezegd wel. De verkiezingen waren eind november en dan is er niet nog voor de kerst een nieuw kabinet. Dat we ongeveer tot hier zouden komen, wist ik dus wel. Ik begon dingen voor maart en april weer met potlood in mijn agenda te schrijven.’

Ik begon dingen weer met potlood in mijn agenda te schrijven

Wat heeft het voor u veranderd?

‘Ik heb zelf nooit helemaal het gevoel gehad dat ik echt demissionair was. Ik vond het zelfs wel enigszins bevrijdend. We hadden het grote geluk dat we best een hoop dingen in werking hebben kunnen zetten voor het kabinet viel. Het extra geld voor onderwijs en onderzoek, de basisbeurs… een aantal grote dingen waren voor 1 juli vorig jaar gedaan. Ik voelde: wow, ik heb de plantjes in de tuin uitgezet en nu moet ik er nog een tijdje goed voor zorgen.’

Gaat het volgende kabinet dat ook doen?

‘Dat is natuurlijk de grote zorg. Dat weet je niet, maar iedere dag dat de plantjes water krijgen en ongestoord verder kunnen groeien, is er één. Iemand zei: als je demissionair bent, regeer je alsof iedere dag je laatste is. Dat geeft wel een focus.’

Dijkgraaf komt zo kalm en zorgeloos over dat je haast zou vergeten welke problemen er allemaal spelen. Hij heeft net namens het kabinet excuses aangeboden voor indirecte discriminatie door studiefinancier DUO bij de strijd tegen misbruik van de basisbeurs voor uitwonenden. Daarbij kwamen vooral studenten met een migratieachtergrond in beeld.

‘We praten vaak met koepelverenigingen, die weer met bestuurders praten, die weer met opleidingen praten… Er zitten al snel vijf, zes lagen tussen voor je bij de docent en student aankomt. Terwijl dat een belangrijk deel van kansengelijkheid is: hoe wordt het nu voor de individuele student vormgegeven? Lagere kansen tellen bij elkaar op. Je hebt een migratieachtergrond, je ouders spreken geen Nederlands, je moet de eindjes aan elkaar knopen… Om zulke studenten te helpen, zullen we gewoon wat extra’s moeten doen.’

‘Kansengelijkheid is niet zeggen dat de deur open staat. Als je van ver moet komen, bereik je soms niet eens de deur. Er zitten slootjes tussen, iemand moet je er overheen helpen. Daar is gericht beleid voor nodig en ja, dat is supertaai. Iedereen heeft de beste bedoelingen, ook in de politiek en de ministeries. Maar uiteindelijk zijn we afhankelijk van docenten en medewerkers die zeggen: ik ga het verschil maken.’

De minister moet door naar het volgende evenement, de prijsuitreiking. We mogen meerijden. Op de achterbank van de dienstauto vertelt hij iets wat zijn onverstoorbaarheid misschien wel verklaart.

Niemand in mijn gezin is ooit naar de universiteit geweest

‘Niemand in mijn gezin is ooit naar de universiteit geweest. Ik had geen idee hoe een universiteit eruit zou zien, maar ik had wel een beeld voor ogen. Dat was eerlijk gezegd niet het beeld van een campus vol betonnen nieuwbouw. En twintig jaar later loop je door Princeton en dan denk je: dít is precies hoe ik het me had voorgesteld. Ik zag bomen en torentjes. Dat vertelde ik vanmorgen aan een jonge wetenschapper die een boek aan het schrijven is over keuzes in je wetenschappelijke carrière.’

Wat kon u die wetenschapper vertellen over keuzes maken?

‘Mijn boodschap was dat je een intern kompas hebt dat de richting wijst: dat wil ik worden, daar wil ik iets mee doen. Dat kan heel ver weg liggen. Het andere is dat je in het hier-en-nu moet zijn. Voor mij was het wel een openbaring in mijn wetenschappelijk onderzoek dat ik niet te veel moest doordenken wat ik nou volgend jaar ging doen, of het jaar erop.’

En geldt dat ook voor een minister?

‘Jazeker. Er zijn grote beleidsdoelen ver weg, maar je moet ook plezier hebben in wat je vandaag kunt doen. Het tussengebied is gevaarlijk, want daar liggen de dingen waar je eigenlijk geen grip op hebt, terwijl je je er wel zorgen over kunt maken. Daar komt volgens mij veel stress vandaan. Stress ligt niet voorbij de horizon, maar ook niet in het hier-en-nu.’

Toen u minister werd, zei u dat je soms – net als in de wetenschap – het whiteboard moet leegvegen en de vraag moet stellen: waar zijn we mee bezig? Zijn er genoeg momenten geweest waarop u dat kon doen?

‘Nee, te weinig. Maar ik heb het wel een paar keer gedaan en vind het nog steeds een goed idee. Wetgeving en beleid zijn best ingewikkeld. Alles duurt heel lang en gaat heel traag. Je kunt er best een paar weken langer de tijd voor nemen, maar plak die dan aan het begin.’

Dan zijn we al in hoofdstuk zeven, nooit aan het begin van het verhaal

Waarom kon u dat niet vaker doen?

‘Als minister krijg je als het ware allemaal boeken aangereikt en we zijn al in hoofdstuk zeven, of als je geluk hebt in hoofdstuk drie, maar we zijn nooit aan het begin van het verhaal. Er zijn al dingen gedaan, er ligt al beleid, er is al een coalitieakkoord of wat dan ook. Het is weleens moeilijk om zulk beleid uit te leggen. Als onderzoekers mij in een wetenschappelijk artikel vertellen wat ze doen, dan is mijn eerste vraag: waaróm doe je dat? Wat is eigenlijk de vraag die we aan het beantwoorden zijn? Dat wil je eerst horen. Bij beleid is zoiets lastig en het zit ook niet in het denken van de ministeries.’

Traagheid is een van de grote kritiekpunten op uw beleid rond internationalisering. Dat verwijt krijgt u telkens te horen. Heeft dat met het leegvegen van het whiteboard te maken?

‘Bij de Eerste Kamer lag al een wetsvoorstel, Taal en Toegankelijkheid, en precies hierom liet ik dat niet doorgaan. Ik wilde weten: welk probleem zijn we aan het oplossen? Wat behelst ons denken rond internationalisering, behalve roepen om ‘meer instrumenten’ en ‘minder studenten’? Daar kreeg ik geen goed antwoord op, dus ik zei: sorry, ik wil er gewoon iets langer over nadenken. Wat zijn onze doelen, wat zijn onze middelen, hoe willen we het inrichten? Het kost tijd om het stap voor stap zorgvuldig te analyseren, maar dat hebben we toch gedaan. Dat was echt belangrijk.” 

De VVD heeft bij de begrotingsbehandeling een amendement ingediend om een numerus fixus voor Engelstalige trajecten mogelijk te maken. Vond u dat te haastig?

‘Met de Wet internationalisering in balans zoeken we de nuance, dus dat vergt wat meer tijd. Ik vergelijk het onderwijsbeleid vaak met openhartchirurgie: het moet wel blijven kloppen. Je kunt de internationalisering niet even drie jaar uitzetten en dan weer aan en maar hopen dat alles het nog doet. Er is veel debat over, ook in de pers, er klinken allerlei meningen, en dat is goed, want dan gaan we voorbij de clichés. Laten we vooral niet de fout maken om internationalisering een op een aan de migratiediscussie te koppelen, want het is echt iets anders. Maar we hebben wel te maken met kwesties als financiering en capaciteit.’

De chauffeur parkeert auto aan de achterkant van een theater, waar voorzitter Demi Janssen van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) de minister opvangt. Moeiteloos stapt hij over op smalltalk. Ze halen een herinnering op aan een diner bij het ISO, waarbij de minister met een zwaard een champagnefles mocht ontkurken. ‘Die hele fles ontplofte’, lacht Dijkgraaf. 

Onderwijsbeleid is als openhartchirurgie: het moet wel blijven kloppen

In de theaterzaal is de bijeenkomst rond de verkiezing van de Docent van het Jaar in volle gang. Drie van de vier kandidaten hebben al een klein college gehouden, de vierde is bezig als de minister binnenkomt en op de eerste rij gaat zitten. 

Natuurlijk stelt de presentator hem vragen en dan speelt hij precies de rol die hij eerder omschreef: hij moedigt de mensen aan. ‘Docent zijn is wat ik het meest gemist heb in mijn ministerschap’, zegt hij. ‘Lesgeven is iets wat jezelf enorm veel geeft. Je leert gewoon het meest van je studenten.’ Als hij het zegt, klinkt het niet hol, maar het is natuurlijk een schot voor open doel in een zaal vol studenten en docenten.

Dan reikt Dijkgraaf de prijs uit en gaat hij samen met de winnaar op de foto. Allerlei studenten en docenten komen op hem af. Hij lijkt ze allemaal te betoveren. Op de borrel verzucht de ene voormalig Docent van het Jaar tegen de andere: ‘Wat jammer dat hij geen minister blijft.’

Ook de winnaar van dit jaar vindt het leuk dat Dijkgraaf bij de uitreiking is. ‘Ik kan me voorstellen dat hij heel populair is als minister, alleen al door wie hij is’, zegt hij. ‘Het is iemand met een zeker charisma, die goed uit zijn woorden komt. En hij is intelligent. Theoretische natuurkunde is toch iets wat wij niet begrijpen.’

Dijkgraaf relativeert dit graag. Volgens hem ligt het ontzag minder aan de persoon dan aan het ministerschap zelf. ‘Mensen vragen me soms of ze ‘je’ of ‘u’ moeten zeggen’, vertelt hij. ‘Dan antwoord ik: probeer maar eens ‘je’ te zeggen, het lukt je niet. Je zegt ‘u’ tegen het ambt. Het ambt is veel groter dan ikzelf.’

Lang blijft hij niet meer hangen. Hij zou nog uren kunnen doorpraten, of wekt in elk geval die indruk, maar zijn woordvoerder neemt hem mee. Hij moet weer naar het volgende gesprek. Dijkgraaf loopt kwiek weg, alsof niets hem kan vermoeien.